Demion

Members
  • Aantal bijdragen

    139
  • Geregistreerd

  • Laatst bezocht

Berichten geplaatst door Demion

  1. Discombobulatie

     

    Het zijn soms verwarrende tijden

    ziektes die plagen, virussen jagen, Russen die klagen

    het is soms... discombobulatie!

     

    Hoofden die spinnen, nachtmerries grinnen, alles trekt langzaam uit elkander

    het mager fantoom van mijn geest rammelt verontrust aan zijn kooi

     

    Mijn ego is tripping de pan uit, alhier...

     

    Er zijn scherpe grenzen in mijn geest

    tussen waanzin en paranoia

     

    Ik droomde van fellati-...

    o! Discombobulatie!

     

    Ik val maar weer eens uit de gratie

    het is discombobulatie!

     

    :)

  2. Er is ergens een plaats

    vastgezet in ruimte-tijd

    voor altijd en eeuwig

    waar ik verblijven kan

     

    In mijn herinnering

    is het altijd zomer

    ben ik eeuwig onder invloed

    van alle soorten drugs

    ik ben bij goede vrienden

    en de sfeer is uitstekend

     

    Dit is mijn hemel

    niemand heeft nog vragen

    alles is okee hier

    dit zijn de halcyon dagen

     

    :)

  3. Heeft u dat wel eens? Dat u zomaar uit het niets de haast onbedwingbare neiging overvalt iets te gaan schrijven over apenbroodbomen? Ik gelukkig wel. Dat je over straat loopt, en opeens, pats! Apenbroodboom. Gister nog. Ik liep over straat, en u raadt het natuurlijk al: pats! Apenbroodboom. En ja, dan is er geen houden meer aan, hè. Dus ik draai me op m'n hakken om en ik als een gek naar huis. Ik was gelukkig nog niet ver, want ik was nog vrij dichtbij. Dus ik lopen, jongen. Als een gek. Kwijlend, scheve bekken trekkend, wild met m'n armen maaiend en om de drie meter over mijn eigen poten struikelend, ondertussen allerlei oergeluiden uitstotend. Want ja, anders heeft het ook weinig zin hè. Nou, ik zal je zeggen: het was kantje boord hoor. Ik haalde het nèt. Ik storm mijn woning binnen, smijt de kat van de verwarming (waar ik later nog aan moest denken want ik heb helemaal geen kat) ruk de kleren van m'n lijf, ren de badkamer op, bedenk dat ik hier helemaal niet moet zijn, draai me weer om, loop terug de woonkamer in, kleed me weer aan, zet de pc aan, zit fucking ùren te wachten tot dat klote-Windows eindelijk opgestart is, ik zit echt stukken uit m'n toetsenbord te bijten, ik heb de L en de W nu nog tussen m'n tanden zitten, klik dan eindelijk de tekstverwerker aan en ram als een dolle dit stukje eruit.

     

    Zo zeg. Dat scheelde echt verrekte weinig. Toen ik dat eenmaal gehad had, meldde ik me even bij de buurman, zogenaamd voor een praatje, maar toen hij even niet keek heb ik de L en de W uit zijn toetsenbord gejat en ben ik keihard weggerend. Wat nog knap lastig is, als je eigen woning twee meter verder ligt, maar ik krèèg het voor elkaar, jazeker. Terug naar huis dus, die twee toetsen in mijn bord geduwd, overal waar dat nodig was een L en een W getypt, zoals daar dus, en toen kon ik eindelijk achterover leunen. Sodeju zeg. Volgende keer neem ik wel pen en papier mee, of zo. Dit is geen doen zo. Maar goed. Jullie hebben je stukje over apenbroodbomen, en ik heb weer even rust. Voor zolang het duurt, natuurlijk. Want met die apenbroodbomen weet je het maar nooit. Ik vind het maar rare dingen.

     

    :)

  4. Het is vier minuten over twee, 's nachts. Ik ben alleen. Buiten is het koud en donker, maar hier binnen niet. De verwarming staat vol open, ik ben warm aangekleed, mijn voeten begraven zich in warme sloffen die op hun beurt een zacht, dik tapijt beroeren. Ik drink nog een bier, rook nog een joint. Waarom ook niet? Ik hoef nergens meer naar toe. Ik ben thuis.

     

    Daar een moment als dit bijna smeekt om melancholische gedachten gaat mijn herinnering braaf terug naar die ene avond in Nizjni Tagil, die magische stad in het midden van Rusland. Het was winter, en de wereld was diep bevroren. Zoals gebruikelijk in die tijd zwierf ik weer eens in mijn eentje door het oude centrum, ergens diep in de nacht, met al of niet allerlei chemische substanties voortjagend door mijn bloedstroom, dat doet er niet toe. Op dit uur van de nacht waren er geen andere mensen aanwezig, dus voor de komende uren was de lege stille stad helemaal voor mij alleen. Zalig.

     

    Alzo ietwat wankelend voortstrompelend wandelde ik een hoek om en daar stond het: de gouden toegangspoort naar het brein van Cthulhu. Zonder ook maar een greintje twijfel liep ik naar binnen.

     

    Mijn geest versmelt ogenblikkelijk. Er is een geluidloze flits, en dan: niets meer. Witte leegte. Oneindigheid. Ben ik dood?

     

    Nee.

     

    Nee.

     

    Nee.

     

    Stilte.

     

    Er gebeurt iets. Iets gebeurt. Uit oneindige diepten komt iets met ongelooflijke snelheid en onmogelijk perspectief naar bùiten gezwierd, en het is

     

    Leeg

     

    Einde

     

    Het is inmiddels bijna half drie. Ik open mijn ogen. Wauw, zo denk ik. Wat een trip. Ik ga enigszins moeizaam overeind zitten en werp een lodderige blik over mijn salontafel. Coke, speed, bier, wiet, LSD, DMT, doornappel, paddo's, truffels en ja, zelfs een snuifje nootmuskaat: het ligt er allemaal. Gelukkig, zo denk ik. Ik kan nog even vooruit.

     

    :)

  5. Op een mooie avond vloog graaf Zeppelin in zijn naar hemzelf genoemde luchtschip hoog boven de maanbeschenen kusten van het Iberisch schiereiland. Op de vensterbank van zijn cockpit zat pontificaal een exacte kloon van zijn geliefde poes Bubbelientje tevreden voor zich uit te spinnen. Het was een prachtige avond. De majestueuze volle maan stond als een overrijpe quattro formaggio aan het firmament zijn melkwitte licht over het uiterste zuiden van het continent te stralen, en sterren waren er ook. Vèèl sterren. Zòveel, dat als je er naar keek, je vrijwel zeker iets zou overvallen van: jemig-de-pemig, wat vèèl! Omdat het er dus echt vèt veel zijn, weet je wel? Anyway...

     

    Helaas, want anders zou het maar snel saai worden natuurlijk, zou deze serene rust niet lang meer duren. Juist had Zeppelin nog een kleine koerscorrectie uitgevoerd, of daar kwam de radio met een luid gekraak tot leven.

    'Mayday, mayday!' zo klonk een stem, duidelijk in paniek. 'Hoort iemand mij? Mayday, mayday!'

    Graaf Zeppelin greep direct de microfoon van zijn houder en zei: 'Hallo? Ik hoor u! Hallo...?'

    'Oh, de goden zij dank...' klonk de stem opgelucht. 'Hallo? Dit is de stoomboot van Sinterklaas, wij drijven stuurloos rond op de Noordzee, onze motoren hebben het begeven...'

    'Wat is uw exacte locatie?' vroeg Zeppelin en hij noteerde de gegevens. 'Vreest gij niet, waarde Piet! Ik ben onderweg!' Hij schakelde met een druk op de knop de afterburners in, gaf een ferme ruk aan het roer en spoedde zich richting stoomboot.

     

    Niet veel later zweefde graaf Zeppelin al met zijn immense luchtschip boven het bootje van de Sint en had een glanzende metalen touwladder neergelaten. Nog behoorlijk kwiek voor zo'n ouwe knakker klauterde hij rap naar beneden, opgewacht door een uiterst verbaasd toekijkende tegenwoordig-niet-meer-zo-zwarte Piet. Op het dek van de boot aangekomen maakte graaf Zeppelin een beleefde buiging en sprak: 'Graaf Zeppelin, mijnheer. Waarmee kan ik u van dienst zijn?'

    'Piet' zei Piet, en: 'onze motoren... de axis van de externe kabelboom is doorgeschoten en wij hebben niet het juiste reservemateriaal aan boord...'

    'Geen enkel probleem, mijn waarde vriend. Dat heb ik warempel zo gefikst!' zei Zeppelin en hij begaf zich terstond naar de machinekamer, waar hij inderdaad binnen een mummetje van tijd het probleem had opgelost door de aluminium wikkel van zijn kurkumakauwgum in de vorm van een axis-splitpen te origamiëen waardoor de inherente waarden van de buitenste drukkamer weer tot acceptabele levels kon worden opgevoerd. Eitje, eigenlijk.

     

    De motoren kwamen ronkend weer tot leven en Zeppelin ging weer terug naar het dek. Een dankbare Piet schudde hem de hand en Zeppelin wilde juist zijn metalen touwladder weer bestijgen toen er uit het weidse blauw een vreemde asymmetrische steampunk-ufo kwam aangezeild. Een overdonderend gevoel van déjà-vu overspoelde de oude graaf, onmiddellijk gevolgd door een golf van woede. Dat waren potdorie dezelfde lafhartige schobbejakken die zijn geliefde Bubbelientje-the original hadden platgestampt, een aantal verhaaltjes geleden! Hij maakte dat hij als de bliksem zijn cabine in klom, nam plaats in de bestuurdersstoel en richtte het vizier van zijn speciaal voor deze gelegenheid geïnstalleerde dubbelloops machinegeweer op die verachtelijke koude schotel. 'Wraak!' zo gonsde het door hem heen, 'wrààk!!' en hij haalde de trekker over. Zestienduizend titanium-kevlar dumdumkogels per minuut boorden zich met ontzaglijk geweld in de gouden romp van de ufo. Tegen zo'n aanslag van hoogstaande Zweeds-Duitse wapentechnologie was zelfs een buitenaardse scheepsromp niet bestand en met een verveeld zuchtje gaf de ufo de geest en landde met een plons op de golven van de Noordzee.

     

    'Ha!' riep graaf Zeppelin triomfantelijk en hij liet zich als diezelfde bliksem van daarnet James Bond-commando-stijl met handen en voeten aan de buitenkant van zijn metalen touwladder naar beneden glijden. Hij landde bovenop de gouden bol, nam zijn staalblauwe 44 Magnum uit zijn holster en richtte die op het toegangsluik.

    'Kom naar buiten, gij loensende klodder pruimtabak!' zo sprak hij vrij onverveerd. Aan de binnenkant van het luik klonk een gerammel, er klonkte iets en met een luid gesis schoof het luik eerst naar boven en toen opzij. Een dampend witte stoomwolk ontsnapte en heel even zag de graaf geen hand voor ogen. Een zacht briesje deed echter de rook snel verwaaien en in de opening van het luik werd langzaam een gelaat zichtbaar... Een dichte witte baard... Bolle rode wangen... Een rode muts... Wacht eens even... Dit was potdorie geen alien, maar de fucking Kerstman!

     

    'Krijg nou helemaal de ballen!' zo ging het door Zeppelin heen. Eerst Sinterklaas, nu deze kwakbol? Wat was hier aan de hand? Maar voordat hij zichzelf antwoord kon geven op die vraag klonk vanaf het dek van de stoomboot een luide schreeuw.

    'JIJ...!!' zo brulde Sinterklaas. Hij stond in vol ornaat op het dek, zijn rode mantel woest wapperend in de plotseling opgestoken stormwind. Zijn mijter hield zich nog wonderbaarlijk vast, zijn lange gouden staf was op de gouden ufo gericht.

    'Jij!' zo sprak hij opnieuw, en de meeuwen die boven het achterdek vlogen maakten zich opeens luid krijsend uit de voeten. 'Jij, die al sinds jaar en dag meer en meer van mijn business steelt! Jij, die me dwingt ieder jaar meer Pietermannen te moeten ontslaan! Jij, jij waardeloze vette alcoholverslaafde ho-ho-halvezool!'

    Het was opeens helemaal stil geworden. De Kerstman keek met steeds groter wordende paniek in zijn ogen van de dodelijke loop van de Magnum die op nog geen twee centimeter van zijn linkeroog langzaam heen en weer bewoog naar die oude demon van een Sint, zoals hij daar op het dek van het schip stond, die staf op hem gericht, wachtend, wachtend op zijn oordeel...

     

    :)

     

    Fijne feestdagen, iedereen...

  6. Bombay Dreams

     

    Ik was met mijn meisje uit varen gegaan

    in een dappere roeiboot, van hout en van spaan

    zij had een riem en ik had een roei

    spaan, en

    heel de wereld was goed

     

    We waren in Bombay, die gruizige stad

    de zon stond laag en ergens klonk een viool

    je was zo mooi, in dat zachtgouden licht

    we dreven voort, langs plastic en drol

    de rivier was, helaas, een open riool

     

    En toch, ondanks al het ranzig stinken

    de dierlijke resten en een vleug vitriool

    zou ik al dat water drinken, tot druppel laatst

    voor nog een ogenblik met jou

    in deze, de grootste,

    metropool van dromen

     

    :)

  7. Pieter-Jan en Truus waren zebra's. Zij leefden op de uitgestrekte grasvlakten van Tanzania en omgeving en ze waren daar volkomen gelukkig. Ze hadden elkaar ontmoet bij apenbroodboom nummer 84D, die met die rare knobbel in het midden, en sindsdien waren ze altijd samen gebleven. Vele zebra-kindertjes hadden zij inmiddels al op de wereld gezet, en alhoewel er natuurlijk her en der wel wat nageslacht werd afgeslacht door deze of gene leeuw of panterkat, al met al waren zij toch tevreden over hun olijk gestreepte nalatenschap.

     

    Op een mooie dag waren Pieter-Jan en Truus onderweg naar een van hun favoriete drinkplaatsen. Zij volgden een eeuwenoud speciaal voor hen aangelegd pad en vonden al snel een grote poel met helder verkoelend water. Het beste, zo hadden zij geleerd, was het om er des ochtends zo vroeg mogelijk bij te zijn, voordat die vette nijlpaarden met hun ventilator-staart hun verse poep door heel den omgeving deponeerden, daarmee de vijver veranderend in een dik, dampend en stinkend moeras. Het was toch zo fijn, een zebra te zijn...

     

    Daar kwam plots en geheel onverwachts uit het struikgewas een immense leeuw tevoorschijn gesprongen. 'Roaoaoarrr!' zo brulde hij, en Truus en Pieter-Jan schrokken zich pardoes een hoedje.

    'Jezus, Herman, doe even relaxed, wil je? Ik schrik me verdorie een ongeluk!' hinnikte Pieter-Jan tegen de leeuw.

    'Ja, sorry...' sprak Herman de leeuw schuldbewust. 'Ik ging zojuist geheel per ongeluk op kleine Hendrik staan...' Hij tilde zijn poot op en daar bungelde Hendrik: een kleine schorpioen met grote klauwen en een slecht humeur.

    'Wel, snotverdorie!' zo protesteerde Hendrik verongelijkt. 'Per ongeluk? Ammehoela! Jij grote, lompe... kun je niet uit je doppen kijken? Het is ook altijd hetzelfde: ik loop hier een beetje mijn kostje bij elkaar te scharrelen, en daar komt meneer Herman aangestoeffeld, denkend dat heel de wereld van hem is, de zogenaamde koning der dieren, maar een beetje oog hebben voor zijn kleinste onderdanen, dat zit er niet in, hè? Nee... Nou, ik zal je dit zeggen, ik...'

    Op dat moment wapperde Herman even met zijn poot en daar vloog Hendrik, met een verongelijkt gilletje, zò een naburige cactus in.

    'Ik krijg soms zò genoeg van die kerel...' verzuchtte Herman.

    'Ik weet wat je bedoelt, man...' beaamde Pieter-Jan, en Truus, nooit om een kek commentaar verlegen, hinnikte: 'huuh!'

    'Nu ik jullie toch zie', ging Herman verder, 'morgen komen die gasten van Discovery weer een film maken, dus ik had gedacht...'

    'Nee, hè!' onderbrak Pieter-Jan hem onbeleefd. 'Alwèèr? Wat is dat toch met die mensapen? Alsof ze niet genoeg aan hun eigen shit hebben!? Komen ze ons weer filmen? Ik krijg er verdorie jeuk aan mijn strepen van!'

    'Liefste, rustig nou...' poogde zijn eega hem te kalmeren, maar helpen deed het niets. Als Pieter-Jan zich eenmaal begon op te winden, wel, dan was het einde nog niet in zicht. Zelfs stekelvarkens maakten zich dan haastig uit de voeten, en ik weet niet of u al eens een stekelvarken ontmoet heeft, maar laat ik u dit zeggen: geen stekelvarken heeft zich ooit voor iets anders zò drastisch uit de voeten gemaakt dan voor een briesende Pieter-Jan, daar op de uitgestrekte grasvlakten van Tanzania en omgeving.

     

    Gelukkig verscheen daar precies op het juiste moment Iron Man. De superheld in zijn titanium smoking was toevallig in het naburige Somalië bezig geweest een paar bloeddorstige piraten naar de andere wereld te helpen en had met zijn supersonische oren gehoord hoe Pieter-Jan weer eens helemaal over de rooie ging en hij had gedacht: hier moet ik ingrijpen, en wel nu meteen.

     

    Zo gedacht, zo gedaan, en zo kwam alles toch nog goed, met Pieter-Jan, en zijn bestaan.

     

    :)

  8. Synthese van een foton

     

    Ik zit naar mijn plantje te kijken

    dat sinds kort zo fier in mijn vensterbank staat

    hoe het heldergroen stralend het licht in zich opneemt

    en omzet naar suiker, en leven

    en ik denk: het is magisch

     

    Fotonen in de zon

    miljarden jaren oud

    werken zich een weg

    van de kern van een ster

    naar de eeuwige ruimte

    breken dan vrij

    en reizen, zo snel als

    het licht

     

    om dan, na heel lang, te vallen

    op het blad

    van mijn plantje

     

    heldergroen, en magisch

     

    :)

  9. Pano en Gosie waren de boezemste van vrienden. Hoe en waar precies zij elkaar ontmoet hebben zal waarschijnlijk voor altijd in de mistige moerassen der tijd verborgen blijven, maar dàt zij elkaar ontmoet hebben, wel, dat staat als een paal boven water. Een dìkke paal. Jawel.

     

    Pano was een Eskimo met een Russische moeder en een Cubaanse vader. Hij werd geboren op 17 januari van het jaar 1886, slechts drie kilometer verwijderd van het absolute noorden, in een kleine iglo. Tegen de tijd dat hij drie was wisten zijn ouders wat voor bijzonder kind zij hier op de wereld hadden gezet: Pano was een genie. Op vierjarige leeftijd sprak hij Russisch, Spaans en Engels, las hij twee tot drie boeken per dag en besteedde zijn nachtelijke uren aan het downloaden van gehackte CIA-programma's, op een door hemzelf in elkaar geflanste computer bestaande uit onderdelen van een sneeuwscooter, tweedehands Playmobil en een oude Sony walkman. Maar helaas, tegen dat hij vijf jaar was begon het chronische slaapgebrek hem op te breken, en langzaam maar zeker werd hij volslagen krankzinnig. Ach toch.

     

    Gosie daarentegen begon zijn bestaan heel wat bescheidener: hij was het ongelukkige voortbrengsel van Piet en Ria Hagesnokkel uit Oensel in Limburg. Hij was een nakomertje, een ruime acht jaar jonger dan zijn broer. In tegenstelling tot Pano sprak hij vooral plat Limburgs en ging hij naar de Mavo in het dorp. Als hij Pano nooit ontmoet had zou hij waarschijnlijk boekhouder zijn geworden. Of belastingadviseur. Met een kantoor aan huis, een stel vervreemde kinderen en een vrouw die vreemd gaat.

     

    Maar nee! Door een ongekend kosmisch toeval liepen zij elkander uiteindelijk toch tegen het gespierde lijf en werden op slag verliefd. Geen drie weken later waren ze getrouwd en woonden ze samen in een mergelstenen huisje, verstopt in het Limburgs heuvelland.

     

    Tot zo ver alles goed en wel. Nu die verrekte Orf nog.

     

    Ziet u, de Orf was een klein blauw balletje, ontworpen door hoogontwikkelde aliens, dat ervoor zorgde dat twee mensen, die elkaar anders nòòit van z'n leven ontmoeten zouden, dat tòch deden, zodat die rare aliens daar een beetje lol aan konden beleven. Want ja, je moet wat, hè, als je eerst een simulatie-programma ontwikkeld waarin wezens die zichzelf 'mensen' zijn gaan noemen geloven dat ze echt bestaan, zich vervolgens ook nog gaan ontwikkelen, en uiteindelijk zo ver komen dat de ene iets schrijft over ongelooflijk geestkrommende meta-kosmische kwesties en de ander dat leest en denkt: 'meh'.

     

    Gedenkt gij Pano en Gosie. Zij waren de eersten.

     

    :)

  10. Aangezien de eeuwige discussie over wat er nu weer waar gevierd gaat worden en ook, met wie, binnenkort weer in al haar hevigheid zal losbarsten had ik maar eens gedacht dit pleit voor eens en altijd voor u te beslechten. Ik had toch even niets beters te doen. Dus, wat wordt het: Sinterklaas, of de Kerstman?

     

    Laat het vooropgesteld zijn dat de Kerstman natuurlijk niet veel meer is dan een zielige kloon van onze goedheiligman, doch dat gezegd hebbende lijkt die ho-ho-ho-ende rondo de laatste decaden flink aan populariteit te hebben gewonnen. Dus besloot ik ze maar eens op te zoeken. Allebei. Gewoon, bij hun thuis, om te zien wat voor vlees we hier nu werkelijk in ons kuipje hebben, zodat wij gebaseerd op een onafhankelijke en onbevooroordeelde observatie ons besluit nemen kunnen. Dus ik naar de Noordpool.

     

    Het is daar verdorie koud. Echt, bitter- en bitterkoud. Zò koud, dat je je gaat afvragen waarom iemand daar in godesnaam zijn domicilie kiezen zou. Wat heeft zo iemand te verbergen? Ik bedoel, de Nòòrdpool? De gemiddelde Bond-schurk woont in een vulkaan... Dus het begòn al vreemd, begrijpt u? En het werd alleen maar vreemder...

     

    Daar doemde uit de ijzige koude plots een magisch kasteel op. Ik wist dat het magisch was omdat het een kasteel was. Op de Noordpool. Dus ik dacht: hier zal ik wel motte wezen. Ik liep naar de grote poort en klopte aan. Een klein wezentje deed open. Hij was niet veel groter dan mijn onderbeen en ging gekleed in een groen bambozijnen broekje en een dun rood jasje. Ook had hij punt-oren.

    'Ja?' sprak het wezentje met een klein en krakend stemmetje. 'Wat wenst u?'

    'Is die bolle thuis?' vroeg ik plompverloren. 'Ik moet 'm even spreken...'

    De ogen van het wezentje werden groot. 'Zo kunt gij over mijn meester niet spreken! Het is verboden...! Oh, zo verboden...'

    'Ja, uh, luister eens, klein scharminkel, ik heb niet de hele dag de tijd. Het is hier stervenskoud, dus haal die ouwe even en neem een kop koffie mee terug, okee?'

    Ontzet deed het wezentje de poort weer dicht. Ik hoefde niet lang te wachten. De poort opende opnieuw en daar stond hij, in al zijn vette glorie: de Santa Claus.

     

    'Ja?' zo baste hij. 'Wat wenst u?'

    Verrek, zo dacht ik: een déjà vuutje.

    'Ik had begrepen', zo begon ik, 'dat jij je hier met een persoonlijk legertje Oempa-Loempa's hebt teruggetrokken om het hele jaar door cadeautjes in elkaar te fröbelen voor kleine kindertjes, klopt dat een beetje?'

    'Ja? En wat dan nog?' sprak de Kerstman.

    'Oh, niks...' zei ik nonchalant, draaide me om en liep weg. Ik had het toch koud, man. Ik liep terug naar mijn Rolls-Royce, liet me op de achterbank zakken en zei tegen Piet, mijn chauffeur: 'Piet, naar Madrid.'

     

    Het was even een eindje rijden, maar dan heb je ook wat. Spanje is natuurlijk wel een miljoen keer beter dan de Noordpool, zo niet mèèr. Dat had die ouwe Sint goed begrepen. Ik liet me door Piet naar het landgoed van Sinterklaas brengen en nadat we de eindeloze oprit eenmaal achter ons hadden parkeerde Piet de Rolls naast een Bentley, een Bugatti Veyron en twee Lamborghini's. De dubbele voordeur van het stralend witte landhuis stond wijd open en er stroomde luide muziek naar buiten. Salsa, ondersteund door een sexy beat die zo van Armin van Buuren leek te komen. Aangezien geen butler zich meldde liep ik maar gewoon naar binnen. Het hele huis was een groot feest. Vele honderden mensen liepen de vele kamers in en uit, er werd gelachen en gedanst, gedronken en gevreeën, het was geweldig. Ik baande mij een weg door het enorme complex en vond onze man uiteindelijk in de tuin. Languit onderuit gelegen op een grote paarse chaise longue, slechts gekleed in een grote rode onderbroek en omringd door menig lekker mokkel lag daar Sinterklaas. Zijn mijter hing ergens achter hem in een boom en zijn gouden staf werd even verderop gebruikt om de barbecue overeind te houden.

     

    Ziet u, de ouwe baas was gisteren niet van een hooiwagen gevallen, zoals mijn lieve moeke het nog wel eens wilde uitdrukken. Zodra zijn feest eenmaal goed en wel voet aan de grond had gekregen had hij al snel ingezien dat hij er veel beter aan deed zijn naam en beeltenis voor een vergoeding te verhuren aan een steeds groter wordend leger van hulpsinterklazen, en zo was hij in de loop der jaren schathemeltje rijk geworden. Goed bezig, ouwe.

     

    En daarbij: als je de letters van 'santa' een beetje door elkaar husselt staat er 'satan'. Dus Sinterklaas is een heilige bisschop en de Kerstman is de duivel.

     

    I rest my case.

     

    :)

  11. Op een mooie dag had graaf Zeppelin er opeens schoon genoeg van. Gewoon, zomaar.

    'Ik heb er tabak van', zo sprak de ingenieur en stopte eerst zijn werkzaamheden en toen zijn pijp. Hij nam plaats in zijn leunstoel bij de haard, om die oude knoken ook eens wat rust te gunnen, en dacht eens diep na. Lustig er op los lurkend vulde de kamer zich al snel met wolken van geurige rook, die bij vlagen in lagen zachtjes door de ruimte sluimerden. Wel een goed uur bleef de graaf zo zitten, diepe rimpels in zijn voorhoofd en er maar op los paffend. 'Wat', zo dacht hij, 'moest ik nu toch eens aanvangen met wat mij nog aan schamel leven rest?' Hij had natuurlijk die grote ballon uitgevonden, die waarschijnlijk tot vèr in de pruimentijd zijn naam dragen zou, maar sindsdien... Nee, sindsdien had hij eigenlijk niet zo veel meer gepresteerd. Zelfs zijn vrouw, zijn lieve Isabella, was het gaan opvallen: had zij zich in eerste instantie nog wellustig liggen wentelen in het weldadig warme licht van zijn daverend succes, naarmate de tijd verstreek was er van dat schijnsel allengs minder overgebleven, totdat er niet veel meer van restte dan wat daar nu in die leunstoel zat: een oude uitgedoofde man.

    'Wel potverdorie!' zo gromde de graaf opeens. 'Zo zal mijn licht op deez' Aard niet verwelken!' Hij hees zich uit zijn stoel, trok zijn jas aan, stak zijn pijp in zijn binnenzak, dacht even na, haalde de pijp er weer uit, nam een vochtig doekje om de schroeiende wol van zijn jas te doven, klopte de pijp uit en stak hem weer in zijn binnenzak. Hij gooide een knapzak over zijn schouder met daarin zijn belangrijkste bezittingen, kuste zijn verbaasde Isabella op haar wang en toog ervan tussen, de wijde wereld in.

     

    Poes Bubbelientje liep met hem mee. De eigenwijze dikke kater met zijn rood-oranje tijgervacht was al sinds jaar en dag zijn trouwe metgezel en ook op dit avontuur zou hij zijn baas weer vergezellen.

    'Poes', zei graaf Zeppelin, ondertussen stevig voortstappend, 'ik heb verdomme zin in een joint.'

    Het was alweer een tijdje geleden dat de graaf zich nog eens tot de groene godin gewend had, en hij had er wel weer eens zin in! Zo'n lekkere dikke toeter, helemaal volgepropt met eersteklas topwiet, dat zou er potdorie wel in gaan! Maar ja, aangezien wij ons hier in Duitsland en rond de eeuwwisseling van honderd jaar geleden bevinden was er in de verste verte natuurlijk geen coffeeshop te bekennen. Dan maar een straatdealer bij de kladden gegrepen, zo dacht Zeppelin, en hij begon eens om zich heen te loeren. Daar! Karl von Nussbacher, dat misselijk stuk tuig! Die had meestal wel wat te smoken verstopt onder die dikke pruik van 'm. De graaf stapte op hem af, een schimmige transactie vond plaats en even later begaf hij zich naar zijn favoriete rook-plek: een oude boomstronk, helemaal alleen boven op een hoge heuvel gelegen, van waaruit hij een fantastisch uitzicht had op zijn geboortegrond. Graaf Zeppelin nam wat tabak uit zijn buidel en draaide trots een genotsknots. Alzo stevig doorteugend en met poes Bubbelientje warm en wollig aan zijn voeten genesteld leek even, heel even maar, alles warempel pais en vree te wezen.

     

    Gezien de wonderlijke effecten die een waterval aan THC-moleculen die zich enthousiast mengen in het endocannabinoïde systeem van ons menselijk brein zoal teweeg kan brengen duurde het echter niet lang voordat graaf Zeppelin door de groene godin voor zijn geloof in haar beloond werd met een grandioos idee. Zodra het zich in zijn mistige geest manifesteerde werden zijn ogen groot.

    'Ik heb het...' zei hij tegen de poes. 'Ik heb het! Oh, jawel! Wat een geniaal... Ik heb het! Ik he-...'

    Helaas zullen we nooit weten wat er nu precies zo grandioos aan zijn idee was, want juist op dat moment kwam er een vreemde asymmetrische steampunk-ufo uit het weidse blauw naar beneden gezeild en landde met een luide splet pardoes op de poes. Jawel.

     

    'Neen!' zo krijste de graaf en hij stortte ter aarde. Maar het was al te laat: van poes Bubbelientje was niet veel meer over dan een pluizige bloedvlek, scherp afgetekend tegen de van zuiver goud gemaakte romp van de ufo. De aliens, hoogontwikkeld als ze waren, waren zich er terdege van bewust dat ze een oepsje begaan hadden en zij maakten zich daarop rap uit de voeten, graaf Zeppelin alleen achterlatend met zijn immense verdriet.

     

    U begrijpt wellicht, waarde lezer, dat de arme oude graaf dat niet meer te boven kwam. Zijn gebroken hart genas niet meer. Hij werd depressief en sloom en niet veel later heeft hij zich verhangen, aan zijn oude kersenboom.

     

    Gelukkig had de graaf bij leven zijn zaakjes goed geregeld, en nadat de levensverzekering met haar uitkering prompt een einde maakte aan Isabella's rouw hertrouwde zij subiet met baron van Münchhausen, en zo kwam alles toch nog goed. Met Isabella, welteverstaan. Niet met graaf Zeppelin. Die is dood.

     

    :)

  12.  

    Gelijk een komkommer van gister kwamkwammer was, zo is het tegendeel van de onnozele nochtans het nozel zijn. En, zoals er ook gradaties waren in de mate en heftigheid van Diarheus Spuiteritus die u zomaar kunt oplopen bij het verkeerd verteren ener niet voldoende gaar gekookte en daarom te bacterierijke burger van ham, gelijk zò zijn er subtiele schakeringen waarneembaar tussen de niveaus van nozelheid die u, waarde lezer, zoal doorheen den dag wel ervaren placht.

     

    Of u het mij derhalve toestaat ja danwel te nee zal me terdege worst wezen, zodat zonder dat ik mij aan die overbodige prietpraat hoef over te geven ik er daarentegen direct toe kan over gaan voor u enig verhelderend licht te werpen op deze doorgaans hoogst ondoorgrondelijke en uiterst complexe materie.

     

    Kijk, het zit zo: het nozel wezen, dat is verdorie geen pretje. Je weet nu eenmaal altijd alles beter dan iedereen en ja, dat wordt je in deze ego-gerichte wereld nu eenmaal niet in dank afgenomen, zeker niet, uiteraard, door hen die, laten we dit voorzichtig formuleren... nozel-bepèrkt zijn. De, hoe zal ik dat zeggen, wat minder heldere lichten in de etalage. De, hoe fraseer ik dit nog netjes, wat minder scherpe stukken in de gereedschapskist. U begrijpt mij wellicht. Ja, u wel.

     

    Edoch, en ten slotte: het nozel-zijn, zoals dat door sommigen onder ons gelukkig nog wel in zijn volle helderheid ervaren wordt, kan slechts bestaan, en dit is, uiteraard, de kern van geheel ons ervaringsgerichte wezen, bij de gratie van zijn tegendeel, zijn opponent, het yin, gelijk gij wilt, zijner yang.

     

    Nozel: zen.

     

    :)

  13. Dat waren nog eens kerels! Niks van dat metroseksuele geleuter, maar echte mànnen! Bars en ongeschoren, vrolijk en wel riekend naar zuur zweet en in het geheel niet te beroerd om u, met uw grote bakkes, zonder pardon over de kling te jassen! Bootje varen, dat deden ze ook graag, want het waren ten slotte piraten. Gnarf! Ruimen vol dubloenen en rum, de wind in de zeilen en de open zee, dat was al deze rouwdouwers verlangden.

     

    Doch onder hen, tussen al deze van zichzelf al iconische figuren was er èèn, die met kop en brede schouders boven alle uitsteeg: de legendarische kapitein Nimrod. Groots was hij, zowel van reputatie, als geschapen. Op zijn al even legendarische alsook grimmig zwartgeblakerde schip, de Bevlekte Draak, bevoer hij manmoedig de zeven wereldzeeën, dromend van rijkdom en macht. En rum. Voor altijd en eeuwig de rum...

     

    Op een legendarisch mooie dag stond kapitein Nimrod eens aan zijn grote stuurwiel een bijzonder knappe vent te wezen. 'Wie zal ik vandaag weer eens gaan overvallen?' zo bedacht hij glimlachend. Vorige week was het nog een Engelse kruisvaarder, de week ervoor een Spaans galjoen en gister, oh gister was zulk een glorieuze dag gebleken! Wel drie schepen, zowel voor als achter elkaar, had hij blijmoedig naar de kelder geholpen. Grote hoeveelheden goud, zilver en rum waren er buitgemaakt, maar kapitein Nimrod wilde altijd mèèr... Verscheen daar aan de horizon een silhouet? De kapitein nam zijn kijkglas en tuurde...

     

    En warempel: geen schip maar een eilandje. Klein en groen, vol palmen en witte stranden, en geen mens te bekennen. Ideaal, zo dacht de kapitein, om eens wat van mijn schatten te begraven. (Waarom een piratenkapitein dat überhaupt zou doen in plaats van gewoon te gaan hoeren en snoeren is iets wat Joost weten mag, maar goed...) Nimrod gaf zijn eerste stuurman zijn nieuwe koers en het schip draaide bij. Niet veel later werd het anker al uitgeplonsd en hij en een paar van zijn secondanten namen plaats in de roeiboot. De kapitein liet zich naar het eilandje roeien en stapte, voor het eerst sinds tijden alweer, aan land.

     

    Ze hadden voor de zekerheid een kist vol juwelen en diamanten meegenomen, en nadat de kapitein zich ervan vergewist had dat het eilandje inderdaad onbewoond was, zocht hij onder een grote palm een mooi plekje uit en gaf zijn mannen opdracht te graven. Zij togen direct aan het werk en binnen geen mum van tijd was er een aardig gat geboren. Juist toen de hoogbootsman en de bottelier de kist in het gat wilden dragen, sprong er plots uit de bosjes een tot dan toe vernuftig gecamoufleerde groep Russische Spetsnaz commando's tevoorschijn. Zij richtten hun futuristische wapens op de verbouwereerde piraten en hùn kapitein, een bonkige gast van wel èèn meter negentig lang en minstens zo breed, blafte: 'стоит!'

     

    Dat is, voor diegenen onder u die het niet spreken, het Russische woord voor: 'staat!' Kapitein Nimrods ogen werden terstond zo groot als schoteltjes. In heel zijn lange piratencarrière was hij toch al heel wat ongure sujetten tegen het meestal ranzige lijf gelopen, maar dit stelletje hier, neen, zoiets had zelfs hij nog nooit gezien. 'Krijg nou helemaal de ballen' zo dacht de kapitein, trok zijn roestig kromzwaard en met een woeste brul ging hij in de aanval. Zijn mannen bleven als aan de grond genageld staan, tot niets anders in staat dan met open mond toekijken hoe hun dappere kapitein dat tuig daar te lijf ging. Helaas werden zij daarop donders vlug van hun bewondering verlost door het iets tè levendige beeld van hun kapitein en hoe hij van boven tot onder doormidden gezeefd werd door een paar duizend kogels.

     

    Zijn Russische evenknie stapte nu doodgemoedereerd over het in kleine stukjes geschoten lijk van Nimrod, liep naar het groepje piraten, nam de grote zware juwelenkist onder èèn arm en liep terug naar zijn manschappen. Daar namen zij allen een kleine groene ampul uit hun zak, namen een slokje van de vreemd bubbelende vloeistof en voor de ogen van de achtergebleven en nu hier en daar daadwerkelijk flauwvallende piraten losten zij op in het niets.

     

    De Ampullen van Lorenzini: tijdreizen, man!

     

    :)

  14. had eens een kronkel

    een rare kronkel in zijn kop!

    een kamgare ronkel die gonsde

    daar rond in een notendop

    dat is, wat het is

    zonder gezever, een ronkel, een kever

    dat had meester Karbonkel:

    iets ernstigs op zijn lever...

     

    Een ronkel is een kever. Ik heb het even voor u opgezocht: je doet gewoon van goegel en geen fractie later floept daar al een bordje informatie tevoorschijn. 'De ronkel' zo lees ik, 'is met een lengte tot 3 centimeter een middelgrote soort. De kleur van de dekschilden en de poten is kastanjebruin. Het gehele lichaam is voorzien van een fijne, witte beharing...'

     

    Fijne, witte beharing. Uhuh. Nou, dat mag allemaal wel zo wezen, maar laat ik u dit vertellen, dames en heren: in werkelijkheid zijn die jongens wel even iets anders, hoor. O, ja. Ik ken ze nog wel, uit mijn diensttijd. Ik heb toen een jaartje met die gasten mogen rondhangen en ik zeg u: dat zijn potdorie geen doetjes! Als we dan klaar waren met heel de dag maar soldaatje spelen doken we 's avonds met z'n allen de kroeg in, en dat ging er verdikkie nog ruig aan toe! Vrouwen en drank, u kent het vast wel: het snoeven der lijnen langs zwoegende boezem van dames der bloemen! Ach, u weet hoe dat gaat. En ja, dan wil het nog wel eens gebeuren dat je de volgende ochtend wakker wordt en met dat verschrikkelijke zinkende gevoel van paniek in je maag beseft dat het je op enig moment in de vorige uren blijkbaar een goed idee had geleken om maar in iemand zijn schedel te kruipen!

     

    Nou, niet dus. Dat is dus gèèn goed idee, Vraag het anders even aan meester Karbonkel. Die vindt het maar pet. Hij wordt er zo rààr van. En het àllerraarste, zo zei hij me laatst, is nog dat hij soms denkt het te vòelen. Hoe dat beestje daar met zijn kleine keverpootjes zich al trippelend een weg baant langs het inner zijns craniums, zijn keverkop bonkend van een dot van een kater en zich hopeloos afvragend of er ooit nog een uitweg zal zijn uit deze barre woestijn van grijs vlees en rood bloed.

     

    Ha! Stomme ronkel. Eigen schuld, dikke bult. Had je maar niet zoveel moeten zuipen.

     

    Zo. Dàt is dus hoe die arme Karbonkel zomaar een ronkel in zijn kneiter kreeg. Ben je mooi klaar mee.

     

    Tot ooit, allemaal.

     

    Dit was het vreemde verhaal

    de legende van meester Karbonkel

    nu gij het weet, 'tis wat banaal

    hoe het zo kwam van

    Karbonkel, zijn ronkel

    en zijn treiterkneiter

    waarachtig, en wis!

     

    :)

  15. Men ziet ze zo nu en dan nog wel eens in het straatbeeld verschijnen: die altijd wat triestige 'vermist'-posters, waarin de argeloze voorbijganger dringend wordt opgeroepen tijdens zijn dwalingen uit te kijken naar deze of gene kwijtgeraakte poedel of hamster. Hedenmiddag was het weer zover: mij werd met klem verzocht een zeker telefoonnummer te contacteren in het geval ik Nacho de beagle mocht spotten. 'Hem niet aanhalen', stond erbij, maar 'alleen in het oog houden.' Was Nacho dan gevaarlijk? zo vroeg ik mij af, en bekeek eens de foto, en mijn hart brak (doch slechts een beetje).

     

    Arme Nacho, zo dacht ik. Wat zou er met 'm gebeurd zijn? Zich plotseling rot geschrokken van een knallende uitlaat, om dan als een laf haasje met de staart er van tussen te spurten, steeds dieper het bos in om dan prompt te verdwalen? Dat hij nu al dagen en nachten moederziel alleen door dat grote donkere woud zwalkte, jankend om z'n baasje maar nooit meer de weg naar huis vindend? Nee toch... Arme Nacho.

     

    Of, zo dacht ik, misschien was hij wel ontvoerd door aliens! Dat er op ditzelfde moment ergens hoog boven mij een stel van die lelijke E.T.'s met aardappelhoofden en bolle ogen bezig waren met het aanbrengen van een dun laagje glijmiddel op een glanzende metalen sonde, zodat ze daarmee dadelijk eens lekker diep in die arme Nacho z'n oor konden gaan zitten porren! (Z'n òòr ja, stelletje viezeriken...) Om daarna, bij wederkomst op Aarde, in slechts een mummetje van tijd naadloos de transitie te maken van King's Pet Sematary naar The Thing van Carpenter. Gegil en gekrijs, bloedspetters overal, chaos alom. Maar hè, geen paniek, want daar komt in de verte al een SWAT-team aan gejakkerd, bestaande uit de leden van The Expendables, en zie, Dolph Lundgren blaast met een bazooka en een brede grijns dat hele fucked-up alien monster aan gort. Splat. Toffe jongens, die Romeinen.

     

    Of, en bij deze mogelijkheid vulde mijn toch al gebroken hart zich ook nog eens met koude vrees, wat als hij niet ontvoerd was door zoiets exotisch als buitenaardse wezens, maar gewoon, door een schobbejak! Een wel zodanig laag-bij-de-gronds levend slijmerig stuk vreten dat wij hem slechts weten als... La Cucaracha! De kakkerlak. Want dàt ben je, als je het in je bolle hoofd haalt om zomaar op klaarlichte dag zo'n lief klein hondje te dog-nappen, in de nochtans ijdele hoop dat Papa Nacho wel eens even lekker in de slappe was zal zitten, en vast wel met een bom duiten over de brug zal komen! Om zomaar dat arme dier welhaast onder de trillende ogen van zijn tien jaar oude baasje weg te grissen, om zich dan snel en lafhartig in een rammelend wit-roestig busje uit de voeten te maken! Welk een dwaasheid allemaal... Maar hè, geen paniek, want daar komt in de verte al een SWAT-team aan gejakkerd, bestaande uit de leden van The Expendables 2, Dolph doet z'n ding, en zie, daar wordt heel dat busje en zijn chauffeur al aan gruzelementen geblazen, zonder daarbij, heel wonderbaarlijk, ook maar èèn enkel haartje op dat schattige koppie van die lieve Nacho te krenken! Splat, en toffe jongens.

     

    Ha! Nee hoor. Helaas, pindakaas. Niks van dat alles. Noppes, nada, zilch.

     

    Want ik heb Nacho. Ha! Dat had u niet zien aankomen, of wel? Ik ben het! Ik ben de schobbejak! Ik ben... La Cucaracha! Mwohhaha! (Dat was een evil lachje, voor zover u dat niet begrepen had.) Ik heb Nacho ontvoerd ja, en niet om zoiets banaals als losgeld, maar gewoon, omdat ik hem leuk vond en ik hem wilde hebben.

     

    En nu is hij van mij. Voor altijd...

     

    Of, om met de onsterfelijke woorden van die goeie ouwe Falco te besluiten:

     

    'Jetzt hör' ich sie, sie kommen
    Sie kommen dich zu holen
    Sie werden dich nicht finden
    Niemand wird dich finden, du bist bei mir!'

     

    Mwohhaha...

     

    :)

  16. 'In beweging blijven', had de dokter gezegd, dus ik maar weer eens aan de wandel. Een jointje mee, of twee, drie, en hup, aan de stiefel! Door dit oude heuvelland, inderdaad, waar ik niet geboren maar wel getogen ben (terwijl ik dat schrijf bedenk ik dat ik niet eens zeker weet wat 'getogen' precies betekent, dus ik heb het even voor u opgezocht: 'het grootbrengen, door gestadige zorg voor voeding en welzijn tot wasdom brengen.' En ik dacht: ja!)

    En ik zeg u, dames en heren, het was waarlijk subliem. Het zachtgroen glooiend heuvelland strekte zich loom in elke richting, van boven rijk en weelderig beschenen door een steeds weer wisselend schouwspel van schaduw en zonlicht. Werkelijk onwerkelijk prachtig. Een zacht briesje deed machtige wolkenluchten sloom door het azuurblauw hemelzwerk drijven, bedoeld, zo vermoed ik, zodat ik met ze meelopen kon. Enigszins nog in hoger sferen verkerend wandelde ik gelukzalig verder, een brede glimlach op mijn smoel terwijl kilometer na milde kilometer verdween onder mijn voeten. Wat ontbreekt er nou nog aan dit plaatje? zo dacht ik, en het antwoord kwam direct: niets. De wereld is perfect. En alles is altijd nieuw. Maar ik was dan ook heel erg stoned. Een fijne dag nog, mensen...

     

    Wolkerig

    omschreef ze haar verlichting

    als een klein wit veertje

    en ik dacht:

    zen

     

    :)

  17.  

    'Dus er zijn hier alleen maar jongens, zo van tussen de 16 en 24?'

    'Ja, zoiets...'

    'En verder geen elektriciteit, dus ook geen internet, en Netflix, en zo?'

    'Nop...'

    'Dus de keus is dàt, of dat fucking labyrint dat vrijwel nooit iemand overleeft?'

    'Ja, zo'n beetje wel...'

     

    (trekt sprint naar labyrint, sprìngt, en.... splàt!!)

     

    The End

     

    :)

  18. Hai. Ik ben een gemuteerde schildpad. Ik kan praten. Ook ben ik een ninja. Vandaar deze zwaarden. En een tiener, was ik ook. Want je weet: represent, dog! Of wat de jeugd van tegenwoordig ook zegt. Weet ik veel. Ik ben maar een schildpad. Maar dan wel gemuteerd!

     

    Dat kwam zo: een aantal jaar geleden waren wij nog heel gewone schildpadden, weet je wel. Groen, kruiperig, sla etend: erg gelukkig waren we niet met ons evolutionaire lot, maar hè. Wij woonden in een laboratorium. Niet als proefdieren, maar als huisdieren. Waarom wij als huisdieren in een laboratorium woonden, dat weet ik ook niet zeker. Waarschijnlijk om een link te leggen naar al dat wetenschappelijk gedoe waarmee wij zometeen in mutaties veranderen. Zie je, want een heel lief meisje, Daria Hoop genaamd, zij zorgde voor ons, en zij was zò lief! Maar haar papa, die in het laboratorium werkte, die had een evil fucker-baas, die niets liever wilde dan de hele wereld onderwerpen aan zijn demonisch hoongelach, dus die had haar papa misleidt, waardoor die een experimenteel serum per ongeluk inspoot in ons, schildpadden, waarna het laboratorium ontplofte maar wij het overleefden en het riool in spoelden waar we werden opgevangen door een rat die ook dat serum had gekregen en daardoor een ninja-master werd die ons alles leerde waardoor wij, helemaal aan het einde, een levende keukenmachine in mootjes konden hakken.

     

    :)

     

    Hai. Ik ben Spider-Man. Vroeger, toen ik nog geen Spider-Man was, woonde ik bij een stel fucked up ouders, die al vroeg in mijn leven gingen scheiden en mij daarmee met een gigantisch trauma opzadelden. De resulterende vechtscheiding nam zulke barbaarse vormen aan dat ik noodgedwongen bij mijn oom en tante ging wonen. Oom Ben was een lieve man. Een man van karakter, van eenvoudige doch sterke waarden en normen, wiens liefdevolle geduld er voor zorgde dat ik die rottige scheiding en mijn eigen verloren leven even achter me kon laten. En net op het moment dat ik gebeten word door een radio-actieve spin en ik eindelijk Spider-Man word, word oom Ben vermoord. In een real life scenario zou ik in zo'n geval waarschijnlijk binnen no time aan de Oxycontin verslaafd raken en voor een trein springen, maar in dit universum trek ik een maillot aan en schiet spinnenweb naar moordenaars.

     

    :)

     

    Hai. Ik ben Superman. Ik kom van een andere planeet. Toen ik nog een baby was is die ontploft, maar vlak daarvoor hadden mijn papa en mama mij in een speciaal ruimteschip gestopt, dat helemaal naar de Aarde vloog en daar landde in het veld van een stel heel erg eerlijke, rechtschapen, uit het juiste hout gesneden boeren. Zo eerlijk waren zij, dat zij keihard bleven liegen tegen alle regeringsorganisaties die zich maar bleven melden met radarbewijzen van een neergestort ruimtevaartuig in hun tuin. Zelfs toen zij later door zo'n beetje iedere leerkracht, buurvrouw en sportcoach er op gewezen werden dat hun zoontje wel erg vreemde kwaliteiten vertoonde voor een mensenkind, bleven zij stug volhouden dat er niets aan de hand was. Dit leidde uiteindelijk tot een volledige en onomkeerbare psychose en daarom zitten mijn niet-echte-papa -en mama nu samen in een gewatteerde cel in een particuliere kliniek in Hendrik-Ido-Ambacht. En trek ik elke avond een maillot aan.

     

    :)

     

    Hai. Ik ben Godzilla. Ooit was ik een hagedis. Toen begonnen jullie met atoombommen te smijten en... tja. Sorry nog, van New York. En Tokyo.

     

    :)

  19.  

    Een verhaal in de geest van Kerstmis

     

    Nu was Bubbelientje een schat van een meid. Acht jaar oud, een IQ van 135 en zo bijdehand als de pest, zij was niet voor de poes! Die at namelijk voornamelijk brokjes. En af en toe een muis. Poes Mozambique, zo heette het dier. Bubbelientje had ooit, toen ze drie was, iets over dat land op tv horen voorbijkomen, had haar armpjes richting de op dat moment nog naamloze poes gestrekt en met een kirrend lachje 'Poes Mozambique!' gekraaid. En dat, zoals men dan zegt, was dat.

     

    Op een kwade dag was Poes Mozambique verdwenen. Bubbelientje had het hele huis en ook de tuin doorzocht, maar ze kon haar lieve poes nergens vinden.

    'Mama, mama!' riep ze, 'Poes Mozambique is weg!'

    'Kind, nee toch!' riep haar moeder. 'Wat nu, oh, wat nu toch te doen?' (Bubbelientjes mama was een wat dramatisch tiepje.)

    Bubbelientje keek haar mama aan en een ferme rimpel betrok haar gezichtje.

    'Ik ga haar redden, natuurlijk! Poes Mozambique, here I come!'

    Ze drapeerde een rood kapje over haar blonde haardos, griste haar Hello Kitty-rugzakje vanonder de kapstok vandaan en trok de wijde wereld in, op zoek naar haar poes. Mama bleef in de deuropening achter, een traan langzaam vanuit haar ooghoek opwellend, biggelend, wiggelend, over haar wang...

     

    Bubbelientje stapte met kordate stapjes door de sneeuw. Nog geen honderd meter van haar ouderlijk huis verwijderd stopte een enorme vrachtauto naast haar. De deur aan de passagierskant werd opengeworpen en een dikke harige chauffeur, gekleed in een overall met daaronder een grauw en smerig T-shirt, boog zich naar haar toe en zei: 'zo, meisje? Heb jij misschien een lift nodig?'

    'Jawel, meneer!' zei Bubbelientje. 'Wat aardig van u! Ik ben mijn poes kwijt, kunt u me misschien helpen zoeken?'

    'Natuurlijk, kindje!' zei de chauffeur. 'Stap maar in!'

    'Wacht eens even...' zei Bubbelientje, en daar was de denkrimpel weer. 'U bent toch niet toevallig een viezerik of zo, hè?'

    'Welnee, mijn kind!' sprak de chauffeur joviaal, maar op zijn ongeschoren voorhoofd waren reeds kleine zweetdruppeltjes verschenen.

    Hm, dacht Bubbelientje bij zichzelf. Ik vertrouw deze bolle knakker voor geen meter. Van de andere kant: hij heeft wel een vrachtauto, en van daaruit is het beter zoeken naar een poes dan vanuit mijn eigen kleine blikveld. Dat gaf de doorslag. Bubbelientje klom de cabine in, trok het portier achter zich dicht en nestelde zich op de grote stoel.

    'Vooruit maar!' zei ze.

    De chauffeur lachte een grimmig lachje, schakelde en reed weg.

     

    De chauffeur manoeuvreerde zijn dikke truck voorzichtig door de nauwe straatjes van het dorp. Bubbelientje zat op haar knieën op de zitting van de stoel en keek dor het raam naar buiten, speurend naar enig spoor van haar poes. De chauffeur schakelde nog eens, en liet toen zijn hand van de schakelpook naar de knie van Bubbelientje glijden.

    Ik wist het verdorie wel, dacht Bubbelientje. Zonder iets te zeggen haalde ze in een flitsende beweging een samoerai-zwaard uit haar Hello Kitty-rugzakje tevoorschijn en zette de punt van het blad tegen de keel van de chauffeur. Ze drukte even heel zachtjes en een druppeltje helderrood bloed verscheen op zijn huid. De chauffeur verstarde. De vrachtwagen rolde onbestuurd verder en kwam met een bons tot stilstand tegen een plastic arrenslee die voor de supermarkt geparkeerd stond.

    'Uh... rustig maar, meisje...' stamelde de chauffeur.

    'U, meneer, u bent een grote...' Bubbelientje dacht even na. 'Een trol! Dat is wat u bent! Een grote lelijke trol en ik zou eigenlijk hier ter plekke uw strot moeten doorsnijden, maar dat zou, volgens mijn mama tenminste, niet in de geest van Kerstmis zijn.'

    'Uh... ja, kind...' zei de chauffeur.

    Bubbelientje maakte het portier open en liet zich uit de cabine glijden. Het samoerai-zwaard verdween weer in haar rugzakje. Ze smeet het portier dicht en liet de verbouwereerde chauffeur alleen achter.

     

    Terwijl achter haar de vrachtauto zich losmaakte van de arrenslee en hortend en stotend wegreed keek Bubbelientje om zich heen. Ze was in het centrum van het dorp. Naast haar was de supermarkt, tegenover haar de kerk, maar nergens een poes. Waar zou ze toch zijn, vroeg Bubbelientje zich wanhopig af. En hoe moet ik haar vinden, in deze grote wereld?

    'Kan ik jou misschien ergens mee helpen, kleine meid?' sprak opeens een bolle stem achter haar.

    Bubbelientje zuchtte. Waren er dan alleen maar viezeriken in de wereld? Ze draaide zich om om ook deze trol een fikse uitbrander te geven, maar bleef toen met open mond staan. Voor haar stond de Kerstman.

     

    Krijg nou het rambam, dacht Bubbelientje. De Kerstman stond groot en rood en ditmaal echt joviaal tegenover haar en keek vriendelijk glimlachend op haar neer.

    'Dag Bubbelientje' zei hij. 'Ik geloof dat jij iets kwijt bent, niet?'

    'Kerstman, u... u bestaat echt?' Ditmaal was het aan Bubbelientje om te stamelen.

    'Welzeker, Bubbelientje! Waar ook ter wereld kleine meisjes hun poes kwijtraken, daar zal ik er voor ze zijn!'

    'Kunt u me helpen zoeken dan, Kerstman?'

    'Natuurlijk!' zei de Kerstman, en hij wees naar zijn slee. Nu pas zag Bubbelientje dat de arrenslee niet zomaar een plastic stuk kerstversiering was, maar echt! Net zo echt als de zes rendieren, die gnoevend en snuivend witte wolkjes waterdamp de lucht in bliezen. Achter de zitting van de slee lag een enorme jutezak, aan alle kanten uitstulpend met hoekige vormen. De cadeautjes! Bubbelientjes ogen werden groot.

    'Wauw, Kerstman!' riep ze verrukt. 'Dit kan... dit kan vliegen?'

    De Kerstman lachte bulderend, nam plaats op de met rood fluweel beklede bank en klopte met zijn behandschoende hand op het plekje naast hem.

    'Ga maar zitten, Bubbelientje, dan merk je het vanzelf!'

    Hm, dacht Bubbelientje bij zichzelf. Vertrouw ik deze bolle knakker beter? Van de andere kant: hij had wel een vliegende arrenslee, en van daaruit was het nog veel beter naar poezen zoeken dan vanuit een ranzige vrachtwagencabine. Plus: dit was de Kerstman. Dat gaf de doorslag. Bubbelientje klom naast de Kerstman op de zitting van de slee.

    'Vooruit maar!' riep ze.

    De Kerstman nam de teugels in zijn handen, gaf er een kort rukje aan en riep: 'Jaaa!' De rendieren spanden hun magische spieren en de slee kwam in beweging. In vliegende vaart nam hun snelheid zienderogen toe en binnen een tiental meters kozen zij al het tintelfrisse luchtruim. Bubbelientje hield zich met twee handen vast aan de reling van de slee en keek met grote ogen om zich heen. Onder haar werd het dorp snel kleiner en kwamen de witte akkers in beeld. Het was gaan sneeuwen en door het heldere licht van de maan leek het net of de lucht vol zat met sprankeldiamanten. Het was prachtig. Echter, hoe mooi het ook was, er was een probleempje.

    'Kerstman' sprak Bubbelientje voorzichtig, 'dit is helemaal geweldig, maar we zitten veel te hoog! Van hieruit kan ik nooit mijn poes vinden!'

    'Je hebt helemaal gelijk, lieve Bubbelien!' zei de Kerstman en gaf een ruk aan de teugels. De rendieren doken de diepte in en de slee dook er scherp achteraan. Met een waarlijk adembenemende snelheid schoten zij naar beneden.

    'Yeehaa!' riep de Kerstman, terwijl hij met èèn hand de teugels vasthield en met de andere zijn muts op zijn hoofd hield. Bubbelientje greep zich met beide handjes nog steviger vast en gilde het uit van plezier. Vlak boven de bomen trok de Kerstman op en de slee rechtte zich weer.

    'Wat vond je daarvan, Bubbelien?'

    'Freakin' awesome!' riep Bubbelientje uit. Een helderrode blos scheen op haar wangen en haar ogen straalden.

    'Kunnen we dat nog eens doen? Please?' vroeg ze.

    De Kerstman lachte zijn bulderlachje. 'Ik zou wel willen, Bubbelien' zei hij, 'maar ik heb vanavond nog heel veel te doen!'

    'O ja, natuurlijk...' zei Bubbelientje.

    'Maar hè' zei de Kerstman, 'zie eens waar je bent?'

    Bubbelientje keek naar beneden, en daar was haar eigen huis. En bovenop de schoorsteen, daar zat, jawel: Poes Mozambique.

    'Poes! Daar ben je!' riep Bubbelientje verrukt. Ze strekte haar armen en pardoes sprong Poes Mozambique er zomaar in.

    'O, Kerstman, dank u wel!'

    Ze sloeg haar armpjes nu rond de Kerstman en gaf hem een dikke knuffel. Dat ze daarbij bijna haar lieve poes verpletterde werd maar even door iedereen genegeerd.

    'Tis al goed, kind, tis al goed...' zei de Kerstman. Hij landde zijn slee in de tuin en Bubbelientje en Poes Mozambique stapten uit. Hij gaf weer een rukje aan de teugels en de slee stoof weg in een wolk van sneeuw. Even nog was de slee met zijn rendieren zichtbaar als silhouet tegen de maanverlichte hemel, toen was hij verdwenen. Bubbelientje en Poes Mozambique renden het huis binnen.

    'Mama, mama!' riep ze, 'ik moet je nù toch iets vertellen...!'

     

    :)

  20. De straten van Toronto

     

    Waterval van klatergoud

    surrealistische dromen

    steeds dezelfde muziek

    en de eindeloze stad

     

    Mijl na mijl aan grimmig asfalt

    rolt langs mijn oude wielen

    ik en mijn Cadillac

    wij zweven rustig verder

     

    Een hand op het stuur

    de zon raakt de einder

    werpt zijn gouden licht

    dit is de wijd open wereld

     

    Mijn reis gaat verder

    geen eind is in zicht

    voor altijd verloren

    in de straten van Toronto

     

    :)

  21. Op een lankmoedige zomernamiddag ergens in het midden van augustus zat ik eens kalmpjes en zo stoned als een aap door het online woningaanbod te bladeren toen er plots en geheel onverwachts uit de eindeloze zwartheid van het heelal een piepklein ruimtescheepje zomaar kwam opduikelen. Niet veel groter dan de nagel van mijn pink landde het zonder pardon op de L van mijn toetsenbord. Verbaasd keek ik toe. Het gebeurt je ten slotte niet elke dag, dat er een klein ruimtescheepje op je toetsenbord landt. Mij niet, in elk geval. Het scheepje had de vorm van een kleine amandel, waarvan het achtereind uitliep in twee punten. Het had ook de klèur van een amandel, nu ik er over nadacht, en ik vroeg me af: wacht eens even... is dit nu een ruimtescheepje, of een vreemd gevormde amandel die toevallig op mijn toetsenbord dwarrelt? Ik was ten slotte erg stoned...

     

    Lang hoefde ik niet te twijfelen. Er klonk een heel zacht gesis en ik zag hoe een nòg piepkleiner wezentje uit het scheepje kwam gestapt. Ik boog mij eens voorover om het goed te bekijken. Ik moest mijn ogen een beetje toeknijpen: het wezentje was nauwelijks een paar millimeter groot. Wat ik ervan dacht te kunnen waarnemen was dat het in vorm een soort mensachtig wezentje was, daar ik armpjes en beentjes en een rompje en hoofdje kon onderscheiden. Ik kon niet iets van kleding zien, maar wel dat de onderste helft van zijn lichaam paars was, en de bovenste helft groen. 'Hm', dacht ik. 'Curieus.'

    Op dat moment draaide het wezentje zich om en zag mij. Ik meende dat ik daar beneden een zacht krijsen kon horen, maar helemaal zeker was ik niet. Nu zag ik het wezentje in paniek naar iets aan zijn zijde grabbelen. Hij vond het en richtte zijn armpje op mij. Wat er vervolgens gebeurde was ook hoogst curieus: ik voelde plots een tinteling, eerst op mijn borst en zich van daaruit rap verspreidend over mijn hele lijf. Even later begon de tv groter te worden. Ook de laptop begon opeens te groeien, net als het wezentje op de L van het toetsenbord. Wacht even, dacht ik... De laptop groeit niet... ik krimp! En warempel: ik had de hoogst onwaarachtige ervaring te mogen meemaken hoe ik kleiner en kleiner werd, als Alice, nadat ze van haar paddenstoeltjes gesnoept had.... Voordat ik het goed en wel wist stond ik naast het wezen en zijn ruimteschip.

     

    Nu ik naast hem stond wist ik even niet zeker waar ik het eerst naar moest kijken: dat vreemde wezen naast mij, of de ENORME, GIGANTISCHE ruimte die mijn kamer was geworden. De deur aan de andere kant leek wel honderden kilometers ver en honderden kilometers hoog. Dit krankzinnige perspectief was zò overweldigend dat ik dan maar mijn aandacht op het wezen naast mij richtte. We waren nu beide even groot. Zijn lichaam vertoonde inderdaad opvallend veel kenmerken met dat van u en mij: benen met voeten, paars, armen en romp, groen, en zijn hoofd... Mijn mond viel open. Zijn hoofd was Frans Bauer.

     

    Niet ècht Frans Bauer natuurlijk, maar een soort plastic-wax versie ervan. Met een heldere blik in zijn ogen keek het wezen me aan. Het opende zijn mond en sprak in perfect Nederlands: 'een goedemiddag.'

     

    Nu had ik tot dusver geen reden om aan te nemen dat het wezen mij kwaadgezind was. Was dat wel zo geweest, dan had hij me wel met een plasma-X-ray tot nano-pulp gereduceerd, in plaats van me te verkleinen. Dus ik dacht: hij vriendelijk, dan ik ook vriendelijk en ik zei: 'een goedemiddag... uh... meneer Frans.'

    Het wezen glimlachte. 'Ik nam deze vorm aan in de hoop u niet al teveel schrik aan te jagen, waarde heer. Mijn ware vorm is... anders.'

    'Nou' zei ik, 'dat is vriendelijk van u... Wat, als ik vragen mag, brengt u naar hier? Naar deze planeet en mijn... toetsenbord?'

    'Ik ben op verkenning' zei Frans. 'Voor mijn volk ben ik op zoek naar geschikte planeten om op te leven, want onze eigen planeet hebben we per ongeluk opgeblazen.'

    'Oei', zei ik. 'Dat is onhandig...'

    'Een beetje wel ja, dat geef ik toe' zei Frans. 'En ik zie al dat uw planeet niet geschikt is, waarde heer. Op een planeet vol reuzen zouden wij niet lang overleven.'

    Wij spraken daarop af dat ik hem iets van het land en de wereld zou laten zien en dat deed ik. Ik legde hem uit hoe het kwam dat wij een koning hadden die met wc-potten werpt en waarom het ook alweer was dat Trump president werd. Daarvan raakte het wezen zo in de war dat hij een splijtende hoofdpijn kreeg en snel zette hij me weer af op mijn toetsenbord.

    'Het spijt me' zei ik. 'Wij mensen zijn nu eenmaal vreemde wezens.'

    'Inderdaad' zei Frans, en wreef over zijn pijnlijke hoofd. 'Edoch' zo sprak hij en maakte een lichte buiging, 'ik dank u, waarde heer, voor uw gastvriendelijkheid.'

    'Geen probleem' zei ik. 'Gij ook bedankt voor uw verschijnen en veel succes bij uw zoektocht. Ik zou eens op onze buurplaneet gaan kijken, als ik u was. Daar is nog alle ruimte.'

    'Dank u, waarde heer' sprak Frans, en nam zijn verkleinpistool van zijn zij.

    'Een ding nog', zei het wezen. 'Die Patty Brard van jullie? Da's ook een alien.'

    Ik schoot in de lach. 'Dat idee hadden wij zelf ook al.'

    Plastic-wax Frans Bauer frunnikte wat aan zijn pistool, richtte het op mij en haalde de trekker over. Even later had alles weer zijn normale afmetingen aangenomen. Het wezentje zwaaide nog even en stapte in zijn ruimtescheepje. De kleine amandel steeg op van mijn toetsenbord en met een zacht zoemend geluidje vloog het zo het raam uit.

    Ik leunde achterover in mijn stoel en dacht: 'sodeju zeg. Is het alweer augùstus?'

     

    :)