Demion

Members
  • Aantal bijdragen

    139
  • Geregistreerd

  • Laatst bezocht

Berichten geplaatst door Demion

  1. Over de provinciale weg tussen Neude en Homburg tufte een oude roestige Fiat. Zo'n blokjes-model, met plaatwerk van bordkarton, een half er onderuit bungelend verroest uitlaatpijpje met een diameter niet groter dan een balpen, kleine rammelende wielen met bandjes als van een kinderfietsje en op zijn op tweederde schuin achterover geknakte antenne, die fier zwiepend uit het motorkapje stak, een oranje balletje. Zijn door de jaren heen van rood naar een speciaal bijna doorzichtig soort vaalwit-rood-achtig verworden kleur voerde aan de randen van zijn plaatwerk een ongelijke strijd met alles wegvretende roest. Het interieur bestond uit twee stoeltjes, bestaande uit wat pijpjes ijzer en wat doekjesmateriaal, een stuurwiel als van bakeliet en een snelheidsmeter die niet werkte. Op het dak van de Fiat, op een roestige imperiaal die eigenlijk niet helemaal paste, lag, vastgesjord met van die witte vuilniszak-dichtmaak-dingen, een douchegordijnstang te rammelen. Dit alles echter was van geheel en al geen zorg voor zijn dappere bestuurder: de weledele heer Don Kie-Sjot van Maarsbergen. Dit kleine mannetje, gekleed in een vrij curieuze combinatie van een groene ribbroek, een wit piratenhemd met ruches op zowel de kraag als de mouwen, daar overheen iets wat nog het meest leek op een douchegordijn en dat alles afgetopt met een rond zwart Spaans hoedje met rooie franjels er aan, wist precies wanneer zijn autootje welke snelheid bereikte: als hij zeventig reed rammelde zijn stoel, als hij negentig reed rammelde alles. Zo klaar als een klontje. Hij had zijn oude-mannen-handjes met een ferme grip om het stuurwiel geklemd en tuurde er overheen door de bekraste voorruit naar buiten. Naast hem gezeten was een ietwat normaler uitziend heerschap: deze man was iets jonger dan Don Kie-Sjot, en gekleed in nette bruine schoenen, een grijze pantalon, een donkerblauw overhemd en daar over een bruin vest. Op zijn neus bungelde een intelligent rond brilletje, en op zijn schedel prijkte een vrolijke bos bruine krullen. Prof. Dr. Sancho Panko. Ook wel bekend als Sancho Paneermeel.

    “Sancho†zei Don K, “mijn waarde strijdkameraad, ouwe makker, knecht van mijn lendenen... of nee, wacht, niet van mijn lendenen, dat is een beetje... Vriend!â€

    “Zeg het eens, heer Don†zei dokter Panko, en duwde zijn brilletje terug op zijn neus.

    “Wij trekken eindelijk ten strijde, jij en ik! Het is zover, waarde vriend, ouwe zeeschuimer!†riep Don K vrolijk, gilde “yeehaa!†en gaf een ruk aan het stuur. De oude Fiat zwalkte een stukje de andere rijbaan op, werd bijna omvergeblazen door een langs denderende vrachtwagencombinatie van achtendertig ton, en sukkelde weer terug naar zijn eigen rijbaan.

    “Don K!†riep dokter Panko verschrikt, en duwde zijn brilletje terug op zijn neus. Hij greep zich vast aan het plastic riempje dat als deurhendel dienst moest doen, maar dat liet met een vermoeid zuchtje los. De dokter wierp de nu nog nuttelozere veter achterover en hield dan maar zijn linkerhand tegen het dunne dak van de Fiat gedrukt, en de andere tegen het blik van de open gleuf vòòr hem die een dashboardkastje moest voorstellen, in een benauwde poging zichzelf op zijn plaats te houden. Onmiddellijk verscheen er een blauw flitslicht in de scheef hangende achteruitkijkspiegel.

    “Daar zullen we het hebben†mompelde de dokter, en duwde zijn brilletje terug op zijn neus.

    “De kit!†gilde Don K. “De juten! De sherrif heeft zijn mannen achter me aan gestuurd, Panko, trouwe broeder! Zie je dat?†Zijn ronde Spaanse hoedje danste op zijn bolle schedel heen en weer.

    “Rustig nu maar, Don K, ik stel voor dat u mij het woord laat...â€

    “De zwijnen...†gromde Don K, en zette zijn kunstgebit met een klap op elkaar. “Ik zal ze... hel en verdoemenis!â€

    Hij trapte op de rem. De roestige trommelremmen van de Fiat beten zich vermoeid vast in hun wieltjes. Het autootje schokte, rammelde, verloor wat roestvlokken en hoestte zich een bushalte-invoeglaan-baan op. Achter hen parkeerde een motoragent zijn fiets en stapte af. Hij strekte zich eens even, hees met een paar uitgebreide gebaren zijn leren broekje tussen allerlei naden uit en stapte op het autootje af. Zijn ronde helm danste op zijn bolle schedel heen en weer. Bij het portier van Don K aangekomen tikte de agent met een in leer gestoken handschoentje op het raam. Don K gaf een paar zwieren aan de loszittende hengel aan de binnenkant van het portier en het raam zakte krakend een paar centimeter naar beneden. Hij loerde vanonder de rand van zijn hoed door het spleetje naar buiten.

    “Wat wilt gij, gij vuigaard?†siste hij door het raampje.

    De agent bukte zijn bijna twee meter lange lijf een beetje en keek naar binnen. Bij het zien van Don K's outfit verscheen er even een frons op zijn bolle kop. Toen knikte hij.

    “Meneer†baste hij, “wilt u gaarne even dit voertuig ontstijgen?†en hij ging weer recht staan, sloeg zijn armen voor zijn vette in strak leer gehulde borstkas en wachtte af tot zijn orders ten uitvoer gebracht werden.

    “Adderbroedsel...†siste Don K, legde een gerimpeld handje op zijn eigen deurveter en gaf er een rukje aan. De deur viel een centimeter naar beneden en zwabberde toen piepend open. Don K wurmde zijn kleine oude lijf uit het stoeltje en ging recht staan. De bovenkant van zijn ronde hoedje reikte juist tot aan de in strak leer gehulde buiknavel van de agent, en hij keek omhoog.

    “Wat zoekt gij van mij, gij smiechtig vuigsel des natte aarde?†zei hij tegen de agent, en loerde naar hem.

    “Papieren graag, meneer†baste de agent. Inmiddels was dokter Panko ook uitgestapt. Vanachter het kleine motorkapje van de Fiat sprak hij de agent toe.

    “Meneer de agent, mijn naam is dokter Panko. Dit is mijn cliënt, meneer van Poppel, ik bedoel natuurlijk Don K van Maarsbergen...†en duwde zijn brilletje terug op zijn neus.

    De frons verscheen weer op het in strak leer gehulde voorhoofd van de agent. “Dus je ben zijn dokter?†baste hij.

    “Dat klopt, meneer de agent, we zijn op weg voor een lekker dagje verlof uit de kliniek. Ik ben de begeleider van meneer Don. U hoeft zich nergens zorgen om te maken†zei de dokter. Hij haalde een visitekaartje uit zijn binnenzak en gaf het aan de agent. Die nam het in zijn in strak leer gehulde vingers en bekeek het.

    “Dokter Panko?†baste hij.

    “Jawel, meneer†antwoordde de dokter, en knikte vriendelijk.

    “Hm†baste de agent. Hij stak zijn in strak leer gehulde hand uit naar de dokter en zei: “aangenaam, dok. Agent Snotbier, eerste klas motorbeest. Ik bedoel agent.â€

    “Snotb...†herhaalde dokter Panko, boog zijn hoofd en beet op zijn lip.

    “Snotb...†probeerde hij nog eens, maar het lukte niet.

    “Jaja, Snotbier†baste de agent, “het is hilarisch, ik weet het. Kunnen we hier even overheen stappen en orde op zaken stellen? Ja?â€

    “Natuurlijk, agent Snotb...†zei de dokter, boog zijn hoofd en zei: “Natuurlijk.â€

    “Hm†baste de agent, en draaide zich naar Don K, die al de tijd naast hem op twee beentjes heen en weer had staan huppen, zijn handen voor zijn iele borst geslagen, zijn ogen tot spleetjes geknepen en gericht op agent Snotbier. Toen de agent zich zo plotseling naar hem omdraaide kroop Don K in elkaar. Met èèn arm afwerend voor zijn gezicht gehouden piepte hij: “help, niet slaan...â€

    “Waarom draagt u een douchegordijn, meneer?†baste agent Snotbier met zijn in strak leer gehulde stembanden.

    “Mijn mantel!†gilde Don K, en trok het plastic gordijn dichter om zich heen. Grote rode en blauwe vormloze bloemvormen rimpelden op het versleten plastic.

    “Mantel... hm†baste de agent. “En dit is de stang, zeker? Vanmorgen op je bakkes gelazerd toen je je sponsbad kreeg van de zuster, ouwe zemelaar?â€

    “Mijn lans!†gilde Don K, stak een arm onder het gordijn uit en legde die op de douchegordijnstang op de imperiaal. Hij moest er voor op zijn tenen gaan staan, maar hij haalde het. Net.

    “Lans... hm†baste de agent.

    Don K, nog steeds op zijn tenen staand, boog zich voorover. Hij wenkte de agent naderbij te komen met zijn grote lijf. Die glimlachte eens en bukte zich. Don K bracht zijn mond bij het in strak leer gehulde oor van de agent en hield zijn hand er als een schelp omheen, zodat niemand ze zou afluisteren.

    “Dààr...†kraste hij, en hij strekte met wat moeite zijn arm. Zijn bungelende hand wees ongeveer naar iets over de in strak leer gehulde rechterschouder van de agent. Die keek om. Daar, zo'n zeshonderd meter van hen verwijderd, stonden drie enorme witte windturbines in een weiland, elk wel tachtig meter hoog, met hun machtige wieken te zwaaien.

    “Het zijn draken, begrijpt gij†fluisterde Don K, “het zijn mònsters!†Na dat laatste woord sperde hij zijn tweedehands kunstgebit zo ver mogelijk open, liet het dicht klappen en beet een stuk uit het oor van de agent.

    “Mònsters!†gilde Don K. De agent gilde ook en greep naar zijn hevig bloedende oor. Don K gaf hem een duw en de agent viel achterover op zijn in strak leer gehulde zitvlak.

    “Mònsters!†gilde Don K nog eens, spuugde het stukje oorschelp dat hij tussen zijn lippen had in het gezicht van de agent en gilde: “Draken! Ik moet ze verslaan! En gij zult me niet tegenhouden, vadsigaard! Ongebroedsel!â€

    “Don K! Wat doet u nu?†riep dokter Panko verschrikt, en duwde zijn brilletje terug op zijn neus. Hij repte zich om het motorkapje van de Fiat heen. Dat was precies waar Don K op gehoopt had. Met een verrassend snelle beweging wierp hij zijn magere lijf weer terug in zijn roestige rode strijdros. Hij plofte op het stoeltje en trok de piepende deur achter zich dicht.

    “Strijd!†kraste zijn stem vanuit het binnenste van de auto. “Monsters!â€

    “Don K! Nee! Wat doet u... kom terug!†In een wilde poging zijn Don tegen te houden deed dokter Panko een uitval naar het portier, maar gleed weg op zijn nette bruine schoenen en kwakte voorover in de modder. Don K had inmiddels de contactsleutel omgedraaid en het kleine motortje kwam sputterend tot leven en braakte wat blauwzwarte wolken uitlaatgas uit zijn pijpje. De motoragent zat nog steeds op de grond met zijn bloedend oor in zijn hand te janken. Don K schakelde, de versnellingsbak knarste luidruchtig en het Fiatje hotste achteruit. Don K remde, schakelde weer, de versnellingsbak knarste nog harder en hij trapte het gaspedaal tot op de bodem in. Eerst gebeurde er helemaal niets. Toen begon vanuit het diepe vooronder van de auto een armlastig gereutel op te stijgen, en de Fiat zette zich, nog maar eens, in beweging. Hij rolde traag en op zijn gemak van de bushalte-invoeglaan-baan af en stak dwars de provinciale weg over. Al die tijd zat Don K achter het stuur, eraan rukkend en trekkend in een futiele poging het autootje een paar centimeter per uur meer snelheid mee te geven. De chauffeur van een vrachtwagen vol kippen die kwam aandenderen ramde eerst keihard op zijn claxon, zag dat het daar te laat voor was, gaf een ruk aan zijn stuur, ontweek Don K en zijn oude Fiat op een haar na en stormde recht op agent Snotbier af, die nog altijd in zijn in bijzonder strak leer gehulde billetjes op de grond zat te jammeren. Dokter Panko zag wat er stond te gebeuren en dook met ware doodsverachting op het in strak leer gehulde lijf van de agent. Samen rolden ze weg, een kwart seconde voordat de vrachtwagen vol kippen hen voorbij raasde, recht op agent Snotbiers puike motorfiets af.

    “Nee...!†piepte de agent, en stak zijn hand uit naar zijn lieveling, maar het was te laat: vijftien ton aan staal en kippen denderde dwars door zijn motor alsof het een stuk speelgoed was. Er volgde een krachtige explosie, vergezeld door een prachtige vuurbal, en samen veranderden die agent Snotbiers strakke fiets voorgoed in een hoopje smeulend oud ijzer. Er verscheen iets duisters in de ogen van agent Snotbier. Hij gooide dokter Panko van zich af, stond op en draaide zich om. Heel zijn opvoeding en training, bestaande uit drie Rambo-films en een voetbalwedstrijd, was binnen een fractie van een seconde als sneeuw voor de zon verdwenen, en hij richtte zich op.

    “Waar is die ouwe... ik maak 'm àf†gromde hij. Het Fiatje van Don K was nu de weg over gekacheld en had de berm bereikt, die meteen doorliep in het weiland. De oude Fiat begaf zich op het ongelijke gras en begon te hotsen en te stuiteren. Don K schudde als een lappenpop heen en weer achter het stuur, maar bleef met een verbeten grijns het stuurwieltje vasthouden. Op een welhaast magische manier slaagde de Fiat er in minstens de helft van het weiland over te steken. Toen zakte zijn linkervoorwiel in een gat en brak af, waarop ook de rest van de auto met een amechtige doodsrochel de geest gaf. Nog èèn keer braakte hij een wolk gas uit, toen was hij dood. Don K wrikte het portier open en werkte zich naar buiten. Hij wriemelde met zijn spichtige handjes de douchegordijnstang los van de imperiaal en keek toen achter zich. Agent Snotbier was bezig zich in zijn zware motorlaarzen een baan door de zompige modder te banen. Hij trok telkens zijn ver in de zuigende smurrie wegzakkende laars los, plofte dan zijn vette en zeer zeker in strak leer gehulde dij weer naar beneden en werkte dan de andere laars uit het moeras.

    “Kom hier jij, ouwe gek! Ik maak je af...!†hijgde de agent.

    'Dat duurt nog wel even' dacht Don K, stak zijn lans onder zijn oksels en stapte bij de Fiat vandaan. Na een drietal stappen draaide hij zich om. Hij strekte zijn arm, tikte met de lans op de scheefgezakte grill van de Fiat en zei: “Ik dank u, mijn dappere vriend! Gij waart mijn trouwsten makker, gij rood roestig... ve-hikel!â€

    De Fiat antwoordde door zijn uitlaat met een rinkelend geluid onder zich uit te laten kletteren. Don K boog en zijn douchegordijn flapperde over zijn hoofd. Hij ging weer recht staan, sloeg het douchegordijn met een paar korte bewegingen om zich neer, stak zijn lans weer onder zijn oksel en mompelde: “ten strijde, nu...†Hij draaide zich om en begon met kordate passen in de richting van de turbines te lopen, achtervolgd door een woeste motoragent. Zijn oude vriend en makker, dokter Panko, stond dit alles met een diepe denkrimpel op zijn wijze voorhoofd gade te slaan vanaf de kant van de weg. 'Niet helemaal de juiste pilletjes' mijmerde hij tegen niemand in het bijzonder, en duwde zijn brilletje terug op zijn neus.

    Zo'n drie meter voordat Don K dan eindelijk zijn windmolen bereikt had werd hij getackeld door het tweehonderd pond wegende lijf van agent Snotbier. Hij smakte voorover in het gras met agent Snotbiers in strak leer gehulde knie op zijn luchtpijp, en hij gorgelde: “strijd! Monsters...†Toen ging het licht uit.

     

    Hij werd wakker in een klein wit kamertje. Op een stoel naast hem zat zijn goede vriend, dokter Panko.

    “Paneermeel? Wat is er gebeurd? Ik...â€

    “Rustig maar, Don K. Alles is weer goed. U bent gewoon een beetje moe...†zei dokter Panko, en duwde zijn brilletje terug op zijn neus.

    “Moe? Nee!†riep Don K en wilde overeind komen, maar zijn magere lijf werd vastgehouden door brede leren riemen die dwars over het bed liepen. Don K keek er naar, zakte weer terug op het bed en keek naar zijn oude makker.

    “Sancho? Wat...?â€

    “Het is okee, Don K, echt...†zei dokter Panko. Zijn stem klonk dik. “De zuster komt zo...â€

    “Zuster? Wat...? Nee, ik moet...â€

    Weer probeerde Don K overeind te komen. Dokter Panko legde een hand op de schouder van de oude man en duwde hem terug. De deur zwaaide open en zuster Braunsteiger trad binnen. Eèn meter tachtig hoog, een meter breed, en voorzien van een boezem zo groot als de dubbele boeg van een oceaanstomer. Dokter Panko had even moeite zijn stem terug te vinden bij het zien van zoveel gulheid van Moeder Natuur.

    “Hè. Schweinhund. Mijn spreekgat zit wat hoger†blafte de zuster.

    Dokter Panko schraapte zijn keel, wrikte zijn ogen los van die twee op een haast onmogelijke manier de zwaartekracht tartende zeppelins en keek de zuster aan.

    “Pardon, zuster†stamelde hij. “Ik...â€

    “Jaja†blafte de zuster en duwde de dokter aan de kant. Ze haalde een injectiespuit met Haldol uit haar zak en wendde zich tot Don K.

    “Feeks!†gilde die, en probeerde zich terug te trekken, maar hij kon nergens heen. “Heks! On-duistere!â€

    “Jaja, ist schon gut, alter†bromde de zuster. Ze trok Don K's groene ribbroek naar beneden en jaste de spuit in een wit stuk oude-mannenbil.

    “Auw!†gilde Don K. “Sancho! Broeder! Help me dan toch! Zie je dan niet wat ze...â€

    Dokter Panko stond op. “Het is beter zo, oude vriend. Ga maar slapen, ik kom je morgen weer opzoeken, goed?†sprak hij met verstikte stem. Zonder op een antwoord te wachten wendde dokter Panko zich af en liep de isoleercel uit. Zuster Braunsteiger depte de plek waar ze zojuist de naald uit gehaald had met een doekje en wat alcohol en trok de broek weer naar boven.

    “Jetzt geh mal schlafen, du alter sock!†bromde ze. Ze stond op, schoof het bed van Don K wat rechter tegen de muur, liep de cel uit en smakte de deur achter zich dicht. De drugs sloegen ongenadig hard toe in zijn arme oude brein, en Don K voelde hoe hij zienderogen wegsufte.

    “Monsters†mompelde hij. “Monsters...! Ik moet...â€

    Er welde een traan op uit zijn ooghoek. Zachtjes huilend viel Don Kie-Sjot in slaap.

     

    :)

  2. Ik ben de oude tovenaar

    ik tover dromen in je hoofd

    beelden en visioenen

    van de diepe plaats

    van de god van binnen

    hier is alles èèn

    dat is wat het zeggen wil:

    entheogeen

     

    Ik ben de oude tovenaar

    ik was ooit verloren, ik ben

    weliswaar in leven maar

    ternauwernood geboren

    toch gevonden en geworden

    wat ik wilde zijn

    ongebonden, op de rand, vrij

     

    Ik ben de oude tovenaar

    oude ziel en dromer

    de wereld zelf mijn glazen bol

    zo tover ik met dromen

    vrij en alleen

    al duizend eeuwen vol

     

    :)

     

  3. Het is grijs vandaag. Het is bijna half negen 's morgens en ik zit op de bank te typen. Ik haal adem. Ik besta. God bestaat. Het leven is vreemd. En geweldig. En verschrikkelijk. En prachtig. Soms zegt iemand iets tegen iemand anders, waarop die ander antwoord met: 'dat is een hele rare opmerking.' Soms echter, ook niet. Groen is een kleur. Parijs is de hoofdstad van Amsterdam. Ik ben briljant. Ik ben een idioot. Koekjes zijn lekker. De wereld bestaat uit perfectie en imperfectie, tegelijkertijd en naast elkaar bestaand, en al naar gelang de ervaring van het bewustzijn in meer of mindere mate, omdat het twee zijdes zijn van dezelfde munt: yin en yang. Zwart en wit, elk in elkaars kern en elkaar omvattend, samen vormen ze de perfecte cirkel, zoals een perfecte sneeuwvlok zich alleen kan vormen rondom kleine vuil- en stofdeeltjes in de lucht, zo kan het een niet zonder het ander bestaan. Poep is soms bruin. Soms echter, ook niet. Het is vandaag dinsdag. God bestaat niet. Ik besta niet. In mijn bezit bevindt zich een pen. Helaas geen koekjes. Dat is jammer. Ik gaap. Ik typ dat ik gaap. Terwijl ik typ dat ik gaap ben ik gestopt met gapen. Ik gaap niet. Ik typ dat ik niet gaap. Mijn wekker heeft rode cijfers. Rood is een kleur. Ook een dag, volgens Marco. Maar Marco is gek. Iedereen is gek. Dus is niemand gek. Ik ben gek. Soms zijn aardbeien net kippen. En dat, beste mensen, is een feit.

     

    :)

  4. Als er nu een asteroïde zou inslaan van het formaat zoals die destijds de dinosauriërs uitroeide, en, laten we eerlijk wezen: dat kan werkelijk èlke volgende seconde gebeuren, dan wordt onze wereld uiteindelijk zeer waarschijnlijk overgenomen door ratten en kakkerlakken.

     

    Dus relax.

     

    :)

     

  5. Door Simon van Doorn

     

    Kom! Kom binnen, doe je jas uit en ga zitten. Trek een stoel bij, dicht bij de haard, het vuur brandt en knettert, het is hier lekker warm. Doe de deur goed dicht, als je wil, want het is maar guur buiten. Ga zitten, ga zitten, neem een drankje, daar staan wat hapjes, pak maar, er is genoeg. De kerstboom staat opgetuigd in de hoek, zijn lampjes verspreiden een warm en gezellig licht. Hoor, hoor je hoe de wind fluit, door de schoorsteen en om de hoeken van het huis? We krijgen vast wel storm vanavond. Gelukkig is hier binnen alles aanwezig voor een mooie avond. Het huis is lekker warm en goed verlicht, alles is veilig. Ga lekker zitten, leg je voeten op tafel, en laat me je een verhaal vertellen.

     

    ***

     

    Daar liep Timmy. Timmy had de hele dag hard gewerkt in de fabriek, en was op weg naar huis. Hij klemde zijn broodtrommeltje onder zijn arm en stapte stevig voort. Er waaide een gure wind door zijn dunne jasje en hij rilde. Het was maar koud, op deze klassieke decemberavond. Zijn vingers deden nog pijn van het de hele dag schroeven en bouten aandraaien in de fabriek, maar hij had tenminste weer wat centen verdiend voor moeder de vrouw en Anneliesje, zijn lieve kleine zusje. Hij stapte dapper voort door de snijdende wind. Morgen was zijn negende verjaardag, dacht hij blij.

     

    Timmy liep de straat in waar hij woonde, nog vrolijk dromend over zijn verjaardagstaart voor morgen, toen hij een kabaal opmerkte. Hij keek op. Wat hij zag wilde hij eerst niet geloven. Zijn huis stond in lichterlaaie. Metershoge vlammen sloegen uit het dak, de ramen, de schoorsteen zelfs. Dikke zwarte rookwolken kolkten woest en torenhoog boven het huis uit, striemende vonken met zich mee jagend. Op een afstandje, zo halverwege de straat, stond een groepje mensen verzameld. Timmy bleef als versteend staan. Zijn lunchtrommeltje viel uit zijn hand en kletterde op straat. Uit het groepje mensen maakte zich iemand los en kwam op Timmy aflopen. Het was Snorbaard, de wijkagent. Timmy zakte door zijn knieën. Zijn grote bruine ogen trilden en welden vol tranen.

    “Mama...?â€

    Snorbaard was bij hem en liet een hand op zijn schouder vallen.

    “Het... het spijt me, jongen... er is... er is niets meer van ze over...†sprak Snorbaard. Zijn stem klonk verstikt en moeizaam. “Het spijt me, jongen...†zei hij nog eens.

    Timmy zat op zijn knieën op het koude asfalt. Zijn armen hingen zinloos langs hem. Zijn hoofd hing een beetje schuin op zijn nek, zijn grote ogen staarden nietsziend voor zich uit. Zijn lunchtrommel, met een afbeelding van een vrolijke paarse dinosaurus, lag naast hem.

     

    Timmy ging aan de heroïne. Dat kun je 'm natuurlijk niet kwalijk nemen. Hij heeft zijn moeder en zijn lieve jonge zusje voor zijn ogen in vlammen zien opgaan, dus dan kan ik me een verslavingkje of twee, drie wel voorstellen. Om dat gruwelijke aan zijn ziel vretende trauma een beetje te dempen, snap je?

     

    Jaren later vinden we Timmy terug in de goot. Letterlijk. Ergens in een grote smerige anonieme stad ligt Timmy in een steegje, achter een container, tussen een stapel beschimmelde dozen, lege wijnflessen, gebruikte injectienaalden en uitwerpselen te slapen. Nou ja, bewusteloos te zijn. Hij is inmiddels 32, en al 23 jaar verslaafd aan heroïne en alcohol, en verder alles wat hij maar aan middelen te pakken kan krijgen. Hij verdient zijn geld door zich regelmatig te laten nemen in allerlei openingen, door dames en heren van een wel zeer divers pluimage. Zijn lijf is graatmager en voorzien van een scala aan etterende wonden en zweren, evenals diverse ziektes en aandoeningen. Dat hij nog leeft is een medisch mirakel. Op het moment dat wij hem terug vinden is het zeventien minuten over drie 's nachts, en Timmy wordt juist wakker, of hoe je ontwaken uit iets wat verdacht veel op een coma begon te lijken ook wil noemen.

     

    Zijn rechteroog opende voor een kwart of zo, maar zijn linkeroog zat dichtgeplakt met korsten en andere aangekoekte smurrie. Hij trok wat harder aan dat ooglid, de korstjes braken met een knisperend geluidje en ook dat oog opende zich eindelijk, een beetje. Huh? Wat? Hij trok zijn hoofd op, maar merkte dat het ergens aan vastzat. Wat de fuck...? Nu moest hij dus zijn arm, die nu nog naast hem lag te slapen, wakker gaan maken en opdracht geven zich daar naar boven te bewegen en gaan voelen waar zijn haar aan vast zat. Kut. Timmy legde zijn hoofd terug in iets dat zowel vochtig als warm en zacht aanvoelde. Fuck it, dacht hij. Kan straks ook nog wel. Ik ga nog wat slape... Die laatste gedachte kon hij niet helemaal afmaken, want opeens verscheen er in het steegje een licht. Aan de overkant, tussen stapels door ratten aangevreten vuilniszakken, lege bierblikken en een onnoembare soep van modder, kots en stront, verscheen een kabouter. Een klein rond bolletje licht, niet veel groter dan een tennisbal, danste en zoemde even elektrisch boven die smurrie, zei toen 'poef' en was verdwenen. In plaats ervan stond kabouter Pim. Rooie puntmuts, wit baardje, helemaal compleet. Met zijn kleine bonte laarsjes stond hij enkeldiep in dat dampende moeras van schuim en soep. Maaien en strontvliegen en kakkerlakken en pissebedden kropen in een gore orgie van wriemelende poten en slijmerige lijfjes over elkaar en over zijn laarsjes heen. Kabouter Pim keek omlaag en vloekte hartgrondig.

    “Godskolere! Wat is dìt voor smerige... Godsamme!â€

    Hij trok eerst zijn linkervoetje op, toen zijn rechter en stond even wat onhandig heen en weer te dansen, waardoor grote druppels van dat gore vocht recht in zijn openstaande mond vlogen, en hield toen op met springen. Hij bukte zich voorover en braakte, kotste zijn darmen eruit, zo leek het wel. Diepe huigende ademhalingen vanuit zijn middenrif pompten het gif met krampachtige en pijnlijke bewegingen uit zijn lijf, tot hij alleen nog maar gal stond te spugen. Toen eindelijk alles uitgekotst leek te zijn, boog kabouter Pim zich nahijgend nog eens voorover, legde zijn arm als steun op een naast hem gelegen heroïne-spuit, en boog zijn hoofd. Zijn muts viel half over zijn gezicht en hij sloeg hem met een vermoeid gebaar weer achterover.

    “Sodeju†zo bracht hij hijgend uit. “Was me dat godverdomme smerig zeg!â€

    Hij veegde met de witte mouw van zijn rode jasje de laatste resten braaksel uit zijn baard. Hij miste nog wat klonterige stukjes hier en daar, maar die zou hij later wel weer tegen komen. Hij ging rechtop staan, legde zijn handjes in zijn rug en strekte zijn bolle buikje eens vooruit. Heel zijn elf centimeter hoge lijfje kraakte even.

    “Zo, dat is beter†mompelde hij en draaide zich om. “Eens even kijken waarom ik hier ben†sprak hij, en keek om zich heen. Daar zag hij Timmy liggen en hij knikte.

    “Drie wensen dus†zo zei hij tegen zichzelf, “drie wensen zullen het zijn.â€

    Hij stak met kleine parmantige stapjes het steegje over en liep naar Timmy's gezicht, dat nu boven hem uittorende, en keek omhoog.

    “Timmy? Ik ben Pim, de kabouter, en je mag drie wensen doen!â€

    Timmy reutelde wat.

    'Shit', dacht Pim. Hij keek weer omhoog.

    “Timmy?†riep hij, wat harder nu. “Timmy? Ik ben PIM!â€

    Timmy reutelde nog eens, wat langzamer nu.

    'Het zal toch niet wèèr...' dacht kabouter Pim verschrikt, 'mijn baas maakt me àf...' en begon harder te roepen. Hij begon nu ook driftig met zijn kleine bonte laarsjes tegen Timmy's wang en oogbol te schoppen, alles in een poging die arme Timmy een beetje bij z'n bewustzijn te krijgen. Of wat daar nog van over was.

    “Timmyyyyyy....!!†brulde Pim, en ging met twee handjes aan Timmy's ooglid hangen, pogend het open te krijgen. Noppes. Pim sprong weer op de grond. Wanhopig greep hij een injectienaald die naast hem lag en ramde die in Timmy's oog. Timmy's lijf stuipte even, zijn schouders trokken op, zijn darmen leegden een laatste restje vochtig dun spul, en hij ging dood.

    'Kut', dacht kabouter Pim.

     

    Kabouter Pim zat op een lucifersdoosje. Zijn beentjes bungelden over de rand. Zijn schouders wat voorover gezakt over zijn bolle lijfje, zijn muts met het witte bolletje aan het einde hing futloos en slap op zijn rug. In zijn linkerhand hield hij een klein flesje whiskey, in zijn rechter een piepkleine joint. Hij nam een teugje uit het flesje en een hijsje van het jointje.

    'Kut' dacht hij nog eens. 'Weer een lijk. Ben ik weer te laat. Dat gebeurde verdomme gister ook al. En vorige week... Ik moet echt minder zuipen... wat minder drugs misschien ook wel...' De gedachten rolden vermoeid door hem heen. Het waren oude gedachten, dat wist hij ook wel. Versleten gedachten. Kunnen gedachten versleten zijn? Wat een rare... gedachte. Ik ben verdomme zo stoned als een garnaal, dacht kabouter Pim. Hij stak het flesje whiskey onder zijn riem en schoot de peuk van de joint weg met een knip van zijn vingers. Hij sprong van het lucifersdoosje af en klopte wat stof en kots van zijn benen. Hij rekte zich nog maar eens uit en keek om zich heen. Naast hem lag het nu al wegrottende lijk van arme Timmy te dampen. Voor hem uit scheen wat meer licht. Kabouter Pim draaide zich om en liep voorzichtig naar de uitgang van de steeg. Bij het hoekje aangekomen legde hij twee handjes op het randje van de muur en keek er omheen. Een lege straat strekte zich voor hem uit. Aan beide zijden stonden huizen. Voortuintjes hadden ze ook, maar veel stelden ze niet voor. De meeste werden gebruikt om autobanden, kapotte fietsen, lege kratten bier en pallets uit te stallen. Pallets, ja. Dan lijkt het meer rotzooi. Op straat stonden een paar auto's geparkeerd. Een ervan stond op blokken. Zijn wielen ontbraken, evenals de ruiten en het grootste deel van het interieur. Van de lantaarnpalen brandde hooguit een derde deel. Krantenpapier en andere rotzooi waaide naargeestig door de lege donkere straat.

    'Achterbuurt' dacht kabouter Pim. 'Beetje voorzichtig zijn...' Hij zette twee stapjes de ongelijke stoep op, toen een stem achter hem hem deed bevriezen.

    “Krijg nou wat! Een kabouter! Fucking fabelachtig!â€

    Kabouter Pim draaide zich voorzichtig en met opgetrokken schouders om en keek omhoog. Boven hem uit torende een man. Hij was gekleed in een spijkerbroek, een donkere trui en een lange blauwe jas, die open langs hem neer viel. Hij stond niet geheel vast op zijn mijlenlange benen te zwalken, en zijn hoofd, voor kabouter Pim wel zo groot als de maan, deinde met zijn vochtige bloeddoorlopen en wat uitpuilende ogen als een ballon tussen zijn schouders, pogend focus te vinden.

    “Een gabouder...†kwijlde de man, leunde met een hand tegen een lantaarnpaal en liet de andere zwalkend naar beneden hangen, half en half wijzend naar waar kabouter Pim ongeveer stond.

    'Verrek' dacht Pim, 'dit zou wel eens...' en er verscheen een glimlach op zijn gezicht.

    “Ja†zei hij tegen het grote wezen boven hem, en hij stak zijn handjes in de lucht. Met een snelle beweging van zijn arm zette hij zijn muts op en stak een beentje naar voren, nam zijn muts weer af en maakte een buiging. Hij kwam overeind, zette zijn mutsje weer op en zei: “Kabouter Pim, met uw welbevinden, mijn waarde heer! En gij moogt drie wensen doen!â€

    “Bwa... drie wensen...†balkte de man, en strekte een wijsvinger naar Pim, nog steeds half hangend tegen de lantaarnpaal.

    “Jawel!†sprak kabouter Pim, “drie wensen zullen het zijn! Roept u maar!â€

    “Okee!†riep de man. “Doe mij dan maar een ego zo groot als een fucking walvis, enne... dat ik zoveel druKs mag gebruiken dat ik verdomme pratende kabouters hallucineer, enne... even denken... o ja! Doe maar ook maar... hoe zeg ik dat een beetje netjes... doe me ook maar wat meer centimeters, zeg maar, daar beneden, weet je wel, want wat zich daar nu bevindt, dat is echt om te janken...â€

    'Wat een egoïstisch stuk vreten' dacht kabouter Pim, 'die denkt verdomme alleen maar aan zichzelf...' Maar, zo dacht Pim: 'fuck it, drie wensen zijn drie wensen...'

    “Deal!†zo riep hij opgewekt. “Simsalabim, en zo...†en hij zwaaide wat vermoeid met zijn handjes.

    “Okee dan!†riep de man, probeerde buide duimen op te steken naar kabouter Pim, vergat dat hij met èèn van die armen tegen de paal geleund stond en klapte achterover. Pim kon nog net op tijd aan de kant springen om de neerkomende arm van de man te ontwijken.

    “Okèè, inderdaad†mompelde Pim. Maar hij was van zijn drie wensen verlost. Dat was het belangrijkste.

    “Zeg kerel†zei hij tegen de man, die nu naast hem bijna lag te slapen, “hoe heet je eigenlijk?â€

    “Simon†mompelde de man, “Simon van Doorn.â€

     

    ***

     

    Fijne feestdagen.

     

    :)

  6. Sociale interactie zoals deszulks wordt omschreven door hieronder aangehaalde obscure bronnen en documentatiemateriaal neemt in de laatste decaden een steeds hogere vlucht, zij het op de digitale snelweg danwel op zijn steeds verder achterblijvende analoge tegenhanger. Het psychologische construct dat het van Lebensangst (prof. dr. H. Dautzenbacher et al, 1981) omcirkelde ego wil beschermen dient hiertoe een brug te slaan tussen niet eerder toegepaste en meest van bovenaf opgelegde direct aanwendbare kennis en het daar tegenover gepositioneerde intuïtieve vermogen van het ware directe weten, ook wel pan-filosofische über-directionaliteit genoemd. Dit gegeven dient door de herders in het veld meegenomen te worden in hun evaluatie van de voortgang van het vorderen van de voortzetting van hun programma, anders dan desalniettemin beweerde eerdere veronderstellingen dienaangaande deszulks omschreven punten. Derhalve nog eens allitererend, naveren wij ten stelligste tègen de stelling die als een naar nadere beschouwing slechts filosofisch enige waarheid zou bevatten, danwel niettegenstaande des eerder zo gezegd. Terugkerende naar het al benoemde des en aldus voorzienend in een groot gat in de samenleving, hadden wij gedacht te hebben dat dit wel een machtig strak plan zou blijken te zijn en des wezen. Wij hopenden dat gij het in den geheel en alles met ons eens waart,

     

    Des vriendelijksten groeten,

     

    Narg

     

    :)

     

     

  7. Sinterklaas liep over het dak. Zijn ouwe zak bungelde vrolijk en harig met hem mee. Bij de eerstvolgende schoorsteen draaide hij zich om naar zijn makker.

    “Piet, jongen, zeg eens even wie...â€

    “Hier woont Weert Gilders, beste Sinterklaas†zei Piet.

    “Holy crap! Echt waar!?†riep de oude baas. “Die verrekte racistische aasgier? Wat doet die godverdomme op mijn lijstje?â€

    Piet begon naarstig te zoeken op zijn aj-pet. “Ik begrijp er ook niks van, Sint†zei hij. “Ik zal even kijken waar...â€

    “Manieuit!†baste Sint vrolijk. “Ik heb wel een cadeautje voor die meelworm!†en met die woorden trok de Sint zijn kazuifel omhoog, zijn brede satijnen onderbroek naar beneden en hurkte boven de schoorsteen. “Piet, jongen, het lijkt me beter dat je even wat voor jezelf gaat doen. Daar verderop is nog een weeshuis vol zielige kindjes.â€

    “Uh... ja, Sinterklaas...†Piet greep naar zijn zak en huppelde er vandoor. Het heerlijk avondje was gekomen.

     

    :)

     

     

  8. He Voyager,

     

    Dank voor het compliment (en OnTheChase natuurlijk ook)!

     

    Nee, ik schrijf nog geen boeken, alhoewel ik wel al eens overwogen heb om een bundel van dit soort stukjes samen te stellen (ik schrijf als 'Simon Van Doorn' ook dit soort stukjes op Feesboek) maar dat is nog niet van de grond gekomen. Ik vermoed dat de gemiddelde uitgever het tè vreemd vindt, lol...

     

    https://www.facebook.com/profile.php?id=100009426422684 )

     

     

    Wellicht iets voor de nabije toekomst, dus. Ondertussen blijf ik hier maar gewoon boeiende verhalen schrijven...

     

    :)

     

    Vriendelijke groet,

     

    Demion

     

    :)

  9. Ik word wakker. In plaats van mijn gebruikelijke geest is er een blank licht en een naam: Zeno. Dat ben ik. Ik ben Zeno. De volgende vraag die zich met kracht opdringt is: waar ben ik? Er is wit licht. Ik knijp mijn ogen een beetje samen en het witte licht trekt zich wat terug en vervormt tot aluminium roosters met helwit zoemende tl-buizen er achter, zo'n drie meter boven mijn hoofd. Huh?

     

    Tijd. Complexe wereld. Onhandelbare begrippen. Verwarring. Onzekerheid. Angst. Verloren. Koud. Alleen.

     

    Ik word wakker. Ik ben Zeno. De aluminium roosters boven mijn hoofd laten hun ongenadige licht permanent op me neerstralen, dat weet ik nu. Denk ik. Er is hier... geen tijd. Ik lig ergens op, maar ik kan mijn hoofd niet bewegen. Ik voel mijn lichaam, het is er, helemaal, en het voelt prima, er is geen pijn of iets anders, maar ik kan me niet bewegen. Enkel mijn ogen kan ik naar wil openen en sluiten, maar het beeld is altijd exact hetzelfde: aluminium roosters en helwit licht. Er is ook een geluid. Ik weet niet hoe lang het geduurd heeft voordat dat geluid überhaupt tot mijn lege geest doordrong, want tijd is iets... rubberachtigs geworden. Iets slijmerigs. Iets... verkèèrds. Hoe kan tijd nu verkeerd zijn? Er zijn vage beelden. Schimmen van taferelen flitsen soms ongrijpbaar snel langs de onderkant van mijn bewustzijn. Beelden. Plaatsen. Een leven? Mijn leven? Ik weet het niet. Het enige wat zekerder is dan ooit iets zeker heeft kunnen zijn is mijn naam: Zeno. Dat is, in deze nachtmerrie van wit licht en tijd, een rotsvast anker van warmte en troost: het drijft als een weldadig eiland voortdurend in het midden van de kern van mijn wezen, zo zeker als god, zo vast als een huis. Dit zelfbegrip van zijn is wat voorkomt dat mijn geest volledig zou oplossen in deze lege stille witte hel. Waar ben ik, in godsnaam? En wat, oh hemelse herder, wat hebben ze in godesnaam met me gedaan?

     

    Tijd. Vloeibare rivier van aaneengesloten complexe vortex van altijd maar voortdurende kraakheldere ervaring. Het eeuwige nu. Dit is het Salamander Complex.

     

    Ik word wakker. Ik ben Zeno. Er is iets verandert. Ik merk het onmiddellijk. Ik open mijn ogen. Roosters. Licht. Geluid. Maar... ook iets anders. Een... sensatie. Een gevoel. Mijn geest worstelt. Ik heb geen begrippen meer. Alles is leeg. Ik ben enkel Zeno, en mijn wereld is wit licht. Maar nu... Wind, zegt mijn geest opeens, en het woord is als een bevalling, als de allerèèrste bevalling, want het is naast 'ik ben Zeno' het eerste andere... begrip, idee, concept, dat opduikt in mijn geest in wat wel eonen van tijd en onbeschrijflijke stilte en gruwelijke lege hel van wit licht geweest hebben moeten zijn. Wind. Maar... nee. Geen wind. Iets dicht bij wind. Mijn geest worstelt. Bries? Mijn lippen vertrekken opeens en de sensatie verpletterd mijn geest bijna met zijn plotselinge zinderende aanwezigheid in mijn tot nu toe volledig lege bestaan. Ze vervormen in een welhaast weldadige manier naar bòven en mijn geest produceert, bijna als een blikseminslag: glimlach. Dit haast onbeschrijflijke gevoel van licht geluk om iets kleins en prachtigs verlicht mijn geest op een niet te bevatten manier; ik sluit mijn ogen en verdwijn.

     

    Onbeschrijflijke golven van goudwit licht voeren me mee langs het ene ongelooflijke hoogtepunt na het andere. Waar ga ik heen? Hoe is het in godsnaam mogelijk dat elke volgende seconde die ik ervaar in dit zalig voortvloeien van die heerlijke rivier van tijd die mij al zolang als ik me herinner te bestaan met zich meevoert, vooruit naar de toekomst maar altijd in nu, hier is het eeuwige nu, elke volgende seconde die ik ervaar in dit zalig bestaan, nog bèter is dan de voorlaatste? Ik sluit mijn ogen en verdwijn.

     

    Ik word wakker. Ik ben Zeno. Een licht briesje waait over mijn buik. Dàt is de nieuwe sensatie die ik ervaar, direct gevolgd door de nieuwe sensatie van een glimlach die heel mijn hart en wezen verwarmt, een simpele glimlach om tegelijkertijd zowel het woord 'briesje' als de bijbehorende bijzonder prettige ervaring van een warme lichte bries over je buik. Ik kan me bewegen, flitst als een donderslag door me heen. Ik weet niet hoe ik dat weet, maar ik weet met een krachtige flits van intuïtieve zekerheid dat het waar is. Opeens word ik bang. De lege witte hel die, besef ik nu opeens, iets krijgt van 'achter me liggen', laat zijn helse ijskoude greep op me los en ik besef wat er misschien wel voor me ligt: vrijheid. Maar wat... wat is er, daar... daar bùiten? Wat is dat eigenlijk, buiten? Ik was ooit... niet hier. Dat heb ik geweten. Ik was ooit... niet-Zeno. Ongrijpbare wielen van tijd wentelen als universa van stilte en ruimte voor me langs en ik sluit mijn ogen en verdwijn.

     

    Ik word wakker. Ik ben Zeno. Er zijn roosters en er is wit licht en er waait een lichte warme bries over mijn buik en ik glimlach weer en dat voelt goed. Ik kan me bewegen, weet ik nu. Ik doe een snelle check en ervaar dat mijn lichaam nog in zijn geheel bestaat: daar zijn mijn handen en voeten en dit is mijn hoofd en mijn aangezicht, zo vertrouwd. Ik ben ik. Toch? Voorzichtig stuurt mijn geest een signaal naar mijn hand, en mijn hand... beweegt. Even. Een kort rukje en dan weer stil, maar mijn hand beweegt. Ik kan me niet herinneren wanneer ik voor het laatst iets anders dan mijn oogleden heb kunnen bewegen in... onmogelijke wielen van tijd. Mijn geest huivert even voor zoveel immense eonen, en trekt zich dan weer terug in zichzelf. Mijn lichaam rilt, opeens. Een weldadige trilling, een tinteling van wat niet anders te omschrijven valt als lèven begint opeens in mijn voeten en werkt zich op een allerprettigste manier langs de huid van mijn benen omhoog en omvat dan heel even heel mijn kruis als een stille geliefde en tintelt dan verder door mijn buik en mijn borst en verwarmt dan mijn hals heel snel en bereikt dan mijn hoofd en explodeert daar volledig en ik sluit mijn ogen en verdwijn.

     

    Ik word wakker. Ik ben Zeno. Ik open mijn ogen en kom overeind. De ruimte waarin ik me bevind is inderdaad zo'n drie meter hoog. Ik heb al die tijd gelegen op een stalen tafel. Ik zit nu op de rand ervan en kijk om me heen. Ik ben gekleed in een volledig witte overall van een prettig aanvoelende warme zachte stof. Mijn voeten zijn gehuld in witte slippers. De stalen tafel staat in het midden van een grote achthoekige ruimte die naar boven toe wat smaller wordt en eindigt in die gruwelijke roosters. De wanden lijken bekleed te zijn met effen stalen platen, maar mijn ogen en mijn geest hebben moeite veel te onderscheiden in die eindeloze waterval van helwit licht. Recht voor me uit steekt uit de anders zo effen wand een paneel een centimeter of twee naar binnen. Dat brengt het briesje voort dat mij... nou ja, gewekt heeft. Ik sta op. Ik zet mijn voeten voor me neer op de stalen vloer en duw me met mijn handen een beetje af van de stalen tafel en dan sta ik overeind en alles voelt gewoon helemaal prima en vertrouwd. Ik ben Zeno en ik zet een stap vooruit en strek mijn arm en mijn vingers krommen zich om de rand van de plaat die een beetje open staat en ik trek en het paneel opent zich nog verder.

     

    Ik ben Zeno. Dit is mijn wereld.

     

    :)

  10. Jep, ik heb al eens getript op Datura, of Doornappel, zoals het ook genoemd wordt, en ik kan bevestigen wat er over gezegd wordt: scary shit, lol...

     

    Ik moet er bij vermelden dat het al lang geleden is dat ik dat geprobeerd heb en dat de omstandigheden waarin ik dat deed allesbehalve ideaal waren. Ik kreeg destijds van iemand een plastic zakje vol groene blaadjes, met de mededeling: 'eet op, wordt je stoned van!' en ik, idioot die ik destijds nog was, deed dat ook nog. Het resultaat was er ook naar: ik heb getript als een dolle, maar niet bepaald prettig: van het grootste deel van die dag ben ik de film volledig kwijt, en aan het einde ervan vond ik mezelf terug ergens midden op straat, alleen nog gekleed in een spijkerbroek. Ik werd door de politie naar huis begeleidt...

     

    Ik heb het daarna nog twee of drie keer gehad, en daarvan liep het nog èèn keer helemaal uit de hand. De beide andere keren waren wel leuk, maar heftig. Het probleem van doornappel is dat het niet of nauwelijks te doseren is: elke plant is weer anders in de hoeveelheid werkzame stoffen die er in zitten, en dan verschilt het ook nog eens wat je er mee doet en welke delen van de plant je eet, of rookt, of thee van maakt, met als gevolg dat je al snel teveel werkzame stof binnen krijgt (atropine, onder andere, een naar goedje...)

     

    Kort samengevat: niet aan te raden, zeker niet voor de beginnende psychonaut, en als je het toch gaat doen: zorg dat er een nuchter iemand bij je blijft...

     

    Vriendelijke groet,

     

    Demion 

  11. Allereerst: dank voor de complimenten, Tomasio en Voyager! 

     

    Op de tweede plaats gebied de eerlijkheid mij te zeggen dat bovenstaand verhaal eigenlijk minstens drie inspiratiebronnen heeft: ten eerste een droom die ik afgelopen week had. Het eerste deel van het verhaal gaat daar zo'n beetje over. De rest van het verhaal is deels geïnspireerd door een waanzinnig trippy scene uit de film 'Ant-Man'. Ik wil geen spoilers geven, maar de scene vindt plaats tegen het einde van de film en maakte diepe indruk. Gaat dat zien, een aanrader wat mij betreft. De rest van de toch wel negatieve toon van het verhaal vloeit niet voort uit een slechte trip-ervaring (want die heb ik eigenlijk nooit, :) ), maar uit een paar dagen van wat slechter humeur, voortkomend uit persoonlijke omstandigheden. Dat alles in combinatie met toch wel serieuze hoeveelheden truffels die ik eigenlijk al weken aan het snoepen ben, plus de nodige joints daarbij, maakt dat ik zulke verhalen schrijf.

     

    :)

     

    Kort samengevat: bovenstaande is niet zozeer een trip-report alswel een 'droom-trip-verwerkings-verhaal'. Of zoiets. :)

     

    Hoe dan ook, ik had zelf bijzonder veel plezier in het schrijven er van en wilde dat mijn lezers niet onthouden. 

     

    Vriendelijke groet,

     

    Demion

     

    :)

  12. Donkerheden drijven onder me langs als alles langzaam afzakt, wegzakt, wegdrijft, voor me uit, ongrijpbaar, voor altijd net buiten bereik, ik zal nooit werkelijk vrij zijn, maar dan: wat is er nog werkelijk? Wat is er nog echt in deze wereld van glasheldere dromen en een messcherpe richtlijn die je om een of andere reden altijd maar blijft ontglippen, als een glibberige vijand die nèt onder je huid voortkruipt, jeukend, kratsend aan de bodem van je dorre schedel, knettergek wordt je ervan. Dan word je door onbekende krachten meegesleurd in een angstwekkend labyrint van nachtmerrie-achtige landschappen en donkere tunnels waarvan de wanden bestaan uit angsten en visioenen, totdat je de diepe bodem bereikt waar je verdwijnt, wordt opgeslokt door een monsterachtig diep zwart gat waar je volledig in verdwijnt en verwordt tot helemaal niks en je schrikt je kapot èn wakker want het is maar een boze droom, je ligt hier midden in de nacht helemaal alleen op je kleine bankje met je knieën opgetrokken en je bent net wakker geschrokken, het is half drie 's nachts en donker en koud in je kleine kille kut-appartementje, waar alles oud is en scheef en versleten, verròt godverdomme. Wat is dit toch voor een achterlijk leven, waar regels onbegrijpelijk zijn en mensen voornamelijk bang en stom? Waar moet ik naar toe? Wie ben ik, in godsnaam? Ik blijf maar voortstrompelen door dit oerwoud van herinneringen en bedrog, achtervolgd door oude dromen en leugens van weleer. Zoveel vermogen, zòveel kracht dat ik nog eens uit mijn eigen voegen barst, explosief voortstampend over steeds gammeler bruggen, woeste wateren die onder me voortdenderen, willen me opvreten en uitkotsen, me vermalen tot stof. Waardeloos is elke droom tot nu toe gebleken, gemaakt van broze botjes en bloederige onvolgroeide stompjes, armlastig zichzelf voortsleurend door dit moeras van stront en kots. Gedoemd tot sterven en wegrotten op de bodem van deze walgelijke soep van dampend en bijtend zuur waar het zich nu nog amechtig hijgend en wanhopig doorheen sleurt, op zoek naar ook maar de kleinste glimmer van hoop, maar er is niks te zien in deze verrotte dode wereld. Niks dan dode lichamen. Lege dromen. Totale wanhoop. Dit is de hel.

     

    Waar ben ik gebleven? Wat is er gebeurt? Wat heb ik gedaan? En veel erger nog: wàt wil ik gaan doen? Onbeschrijflijke dingen. Gruwelijke geheimen borrelen op, maar ik versla de monsters, ik lach ze uit, recht in hun godverdomde bakkes, ik stamp ze kapòt verdomme, ik blijf doorstampen tot er niks meer overblijft dan een dampende pulp van bloed en stront en darmen en stukken bot en hersens. Waanzinnige geesten lachen me uit en sleuren me mee aan ijskoude kettingen die m'n huid doen scheuren, mijn naakte vlees wordt onbekommerd voortgesleept over de straat, en er is helemaal niemand die het ziet, ik ben totaal alleen. Er komt geen eind aan deze eindeloos voortgaande nachtmerrie van aaneengesloten marteling en gruwelijke pijn, ik blijf maar schreeuwen maar het helpt niet, het wordt alleen maar erger en erger, altijd maar erger, ik scheur mezelf uiteen en de wereld vervalt in barsten en scheuren en ademloze pijn. Nachtmerrie volgt op duistere nachtmerrie, de een nog desolater dan de ander, bleke botten van dorre grapjes uit een verstoft verleden, er is alleen nog maar as, as en droge stof. Deze wereld is gemaakt van eindeloze dorst, wanhopig schreeuwend naar water, maar verzuipend in grijze slepende rivieren van kruipend ongedierte. Oh God, red mij, ik ben niks.

     

    Universa van eenzaamheid glijden in een onmogelijke stilte voorbij in een dans van eonen, tijd en ruimte zijn functieloze abstracten geworden, er zijn geen woorden om deze nooit eindige caleidoscoop van wentelende ervaring op ervaring ook maar te benaderen, termen en begrippen dartelen ongrijpbaar voort, denderend als blokken rots zo groot als een huis, je wordt vermorzeld onder de voortploeterende niets ontziende krachten van je eigen monsterachtige dromen, dromen van smerige seks in stinkende krochten waar alleen de allerlaagste levensvormen zichzelf slijmerig en trekkend komen vermeerderen, de wereld verrottend met hun achterlijke aanwezigheid. Wat is dit voor een goor stinkend moeras? Waarom heb je me in godsnaam hier naar toe gebracht, jij idioot? Wat moet ik hier doen? Hier valt niks te vinden, niks te halen, alles is hier al geweest, en ik? Ik ben zoals altijd te laat, te laat voor alles. Ik verstop me in dit onzichtbare netwerk van digitale schijn, ik ben onvindbaar, wie komt me halen? Niemand, dat is wie. Ik wis mezelf uit, ik kwijn weg in dit eindeloze oord van net gemiste kansen, ik zit er altijd naast. De werkelijkheid begint uit het spoor te lopen, de wereld wankelt en ik grijp me vast, maar er is niks en ik val, ik val steeds sneller en er is geen redding en ik stort maar neer, dit is het werkelijke einde.

     

    :)